Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3700, 12/01107

Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3700, 12/01107

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 september 2014
Datum publicatie
16 september 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:3700
Zaaknummer
12/01107
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.27

Inhoudsindicatie

Het verschil tussen het door belanghebbende ontvangen salaris en het salaris dat hij zou hebben ontvangen als hij zijn voor studie opgenomen verlofuren had laten uitbetalen kwalificeert niet als scholingsuitgaven.

Uitspraak

Kenmerk 12/01107

4 september 2014

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2000 van de rechtbank Haarlem Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 2 september 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 89.153 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 11.456.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 12 maart 2012, de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 8 oktober 2012 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 12 november 2012 en aangevuld bij brief van 31 januari 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Van belanghebbende is op 18 augustus 2014 een nader stuk ontvangen dat in afschrift aan de inspecteur is gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

2.1.

Eiser volgde in 2008 een postacademische opleiding ‘[naam 1]’ aan de [naam 2] te [plaats].

2.2.

Eiser werkte in 2008 bij [naam 3] NV. Blijkens de salarisspecificatie van december 2008 genoot eiser een uurloon van € 41,22.

Eiser heeft in 2008 in verband met het volgen van zijn opleiding 20 vakantiedagen van 8 uur verlof opgenomen.

2.3.

Eiser heeft in zijn aangifte ib/pvv 2008 onder meer een bedrag van € 15.645 aan scholingsuitgaven vermeld, hetgeen, na toepassing van de drempel, resulteerde in een aftrek van € 15.145. Dit bedrag is als volgt gespecificeerd:

 - tweede termijnnota van het opleidingsinstituut € 9.050

 - uren opgenomen verlof x € 41,22 € 6.595

2.4.

Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag een gedeelte van de studiekosten, groot € 6.595, niet in aftrek toegelaten.

2.1.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan en voegt daaraan nog het volgende toe.

2.1.3.

Het bedrag van € 41,22 is het op de loonstrook van december 2008 opgenomen bruto-uurtarief.

3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:

4.1.

Op grond van artikel 6.1, eerste lid en tweede lid, onderdeel f, juncto artikel 6.2, van de Wet IB 2001 kunnen scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrek op het inkomen uit werk en woning in mindering worden gebracht. Ingevolge het eerste lid van artikel 6.30 van de Wet IB 2001 komen scholingsuitgaven - voor zover thans van belang - voor aftrek in aanmerking voor zover het gezamenlijke bedrag hoger is dan € 500. Hierbij worden ingevolge artikel 6.27, van de Wet IB 2001, als scholingsuitgaven aangemerkt:

"1. Scholingsuitgaven zijn uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.”

4.2.

Niet in geschil is dat eiser in het onderhavige jaar een opleiding heeft gevolgd met het oog op het verwerven van inkomen. Partijen houdt verdeeld of het opnemen van verlofuren ten behoeve van deze opleiding als uitgaven is aan te merken.

De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Voor het aanmerken van een bedrag als fiscaal aftrekbare uitgave is vereist dat het vermogen van de belastingplichtige met dat bedrag wordt verminderd. De stelling van eiser dat een recht op vakantie-uren een waarde vertegenwoordigt en die waarde bij opoffering daarvan een uitgave vormt, miskent dat die waarde eerst moet worden genoten en tot het vermogen van eiser moet gaan behoren - door af te zien van het verlof en daarvoor in de plaats werkzaamheden te gaan verrichten waartegenover eiser loon geniet - voordat deze waarde ten laste van het vermogen kan komen. De enkele mogelijkheid tot het afkopen van de verlofuren brengt nog geen recht op loon met zich en vertegenwoordigt daarom nog geen waarde in de door eiser bedoelde zin. Het prijsgeven van de mogelijkheid tot afkoop - door het opnemen van verlofuren, voor welk doel ook - leidt dan ook niet tot een verarming van eiser en kan niet als het doen van uitgaven worden beschouwd. Het vorenoverwogene betekent dus dat eerst indien wordt afgezien van het opnemen van verlofuren en aldus werkzaamheden worden verricht, waarbij als gevolg van die werkzaamheden een recht op loon ontstaat, dat loon op het genietingstijdstip tot het vermogen gaat behoren.

Met betrekking tot het vonnis van de kantonrechter Amsterdam van 29 juni 2012, waaraan eiser steun ontleent voor zijn standpunt dat verlofuren een waarde vertegenwoordigen, overweegt de rechtbank dat in die zaak sprake was van aan het einde van het dienstverband niet-genoten vakantiedagen. Ten aanzien van die vakantie-uren, welke derhalve niet als verlof waren opgenomen, maar waartegenover belanghebbende nu juist arbeid had verricht, heeft de kantonrechter geoordeeld dat daaraan een waarde moet worden toegekend. Dat is echter een andere situatie dan in casu, waarin eiser juist niet heeft gewerkt tijdens verlofuren maar zijn verlofuren heeft opgenomen, zodat jegens de werkgever ook geen aanspraak bestaat op loon in verband met verrichte werkzaamheden.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door eiser opgenomen verlofuren niet kwalificeren als uitgaven als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet IB 2001.

4.3.

Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.

4.4.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

4 Geschil in hoger beroep

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing