Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3918, 13/00458

Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3918, 13/00458

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 september 2014
Datum publicatie
1 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:3918
Zaaknummer
13/00458
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 6.14

Inhoudsindicatie

Aftrek uitgaven van levensonderhoud kinderen is uitgesloten reeds omdat belanghebbende, die behoort tot de kring van verzekerden voor de volksverzekeringen en uit hoofde daarvan recht heeft op kinderbijslag, niet aannemelijk maakt dat hij geen recht op kinderbijslag heeft. Dat hij dit recht niet heeft uitgeoefend brengt daarin geen verandering.

Uitspraak

kenmerk 13/00458

11 september 2014

uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: mr. J.A.L. Vooys (Stichting Belastingwinkel Amsterdam)

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/4781 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 28 juni 2013 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Alkmaar, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 23 februari 2012 voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.929.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 6 september 2012 heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 28 juni 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.533, met nevenbeslissingen als in die uitspraak vermeld.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep, blijkens de stempel op de envelop ter post bezorgd op of vóór 9 augustus 2013, is bij het Hof ingekomen op 12 augustus 2013, aangevuld bij schrijven van 9 september 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak (belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld.

2.1.

Eiser is ongehuwd en heeft samen met mevrouw [Y]een dochter, geboren 25 augustus 2008, met de naam [A Y]. De dochter woont bij haar moeder in Mexico.

2.2.

Eiser heeft in het jaar 2010 een bedrag van in totaal € 3.700 overgemaakt naar Mexico ter voorziening in het levensonderhoud van zijn dochter. Dit bedrag heeft eiser als persoonsgebonden aftrekpost (uitgaven ter voorziening in het levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar) in aanmerking genomen. Verweerder heeft deze aftrek geweigerd.

2.3.

In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser recht heeft op een hogere persoonsgebonden aftrek in verband met uitgaven voor specifieke zorgkosten. Verweerder heeft daarop de aanslag ib/pvv 2010 ambtshalve verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag uit werk en woning van € 12.533.

2.1.2.

Ter zitting in hoger beroep hebben partijen bevestigd dat de eerste volzin van onderdeel 2.2 van de rechtbankuitspraak als volgt moet worden gelezen:

2.2.

Eiser heeft in het jaar 2010 een bedrag van in totaal € 1.975 in contanten overgemaakt naar Mexico en heeft voorts twee pakketten met goederen met een totale waarde van € 800 naar Mexico gestuurd. De geadresseerde van zowel het geld als de goederen is de moeder van de dochter van belanghebbende.

2.2.

Bij brief van 8 december 2009, met als onderwerp ‘kinderbijslag’, heeft een medewerker van de Sociale Verzekeringsbank onder meer het volgende aan belanghebbende bericht:

Wij hebben u gevraagd informatie te versturen. Wij hebben de informatie nog niet ontvangen. (…) Wanneer wij de gegevens voor 23 december 2009 nog niet hebben ontvangen, kunnen wij een maatregel opleggen. Deze maatregel bedraagt 5% van uw kinderbijslag (…)

Heeft u nog vragen?

Neem dan contact op met ons.

2.3.

Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende - zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:

U wijst op de brief van de Sociale Verzekeringsbank van 8 december 2009. Ik ben bij de Sociale Verzekeringsbank geweest en heb daar alle gevraagde papieren ingeleverd. Er werd mij gezegd dat het zo goed was. De volgende dag werd ik gebeld door iemand die weer allerlei vragen ging stellen. Daarna is het niet meer goed gekomen. Ik slik medicijnen; ik werd er gek van en wist niet meer wat ik moest doen. Mijn gemachtigde destijds, de heer De Vlugt die nu is meegekomen, heeft mij toen gezegd dat het niet uitmaakt; als er geen kinderbijslag zou worden uitgekeerd kon ik het ‘van de belasting’ aftrekken. Mijn kind heeft de Nederlandse nationaliteit.

3 Geschil

3.1.

Evenals in beroep is in hoger beroep in geschil of de inspecteur terecht de door belanghebbende geclaimde persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen heeft geweigerd.

3.2.

Belanghebbende stelt dat hij voor het onderhavige jaar bij de Sociale Verzekeringsbank een aanvraag heeft ingediend ter verkrijging van kinderbijslag voor zijn dochter, maar dat hij op deze aanvraag nimmer een beslissing heeft ontvangen. Daardoor is volgens belanghebbende sprake van een bijzondere omstandigheid die de door hem geclaimde aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen rechtvaardigt.

3.3.

De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat belanghebbende voor het jaar 2010 recht heeft op kinderbijslag, maar dat hij dit recht niet heeft geëffectueerd. Subsidiair stelt de inspecteur dat het voorschrift van artikel 6.14 lid 1 onderdeel b Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) aftrek verhindert. Meer subsidiair heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat aannemelijk is dat belanghebbende in het tweede en derde kwartaal van 2010 ten minste € 408 aan de kosten van het levensonderhoud van zijn dochter heeft bijgedragen, zodat voor dat geval het geschil beperkt is tot de vraag of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ook in het eerste en vierde kwartaal ten minste € 408 aan het levensonderhoud van zijn dochter heeft bijgedragen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing