Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3931, 13/00739

Gerechtshof Amsterdam, 18-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3931, 13/00739

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 september 2014
Datum publicatie
1 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:3931
Formele relaties
Zaaknummer
13/00739
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:43

Inhoudsindicatie

De bestuursrechter is niet verplicht een procespartij in de gelegenheid te stellen schriftelijk te repliceren op het door de wederpartij ingediende verweerschrift.

Uitspraak

kenmerk 13/00739

18 september 2014

uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde:[[...]]

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2142 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 juni 2012 aan belanghebbende onder de naam ‘aanslag waterschapsbelasting’ voor het jaar 2010 een aanslag zuiveringsheffing opgelegd ter zake van de woonruimte[a-straat 1] te [P] alsmede een aanslag watersysteemheffing wegenheffing. De aanslag zuiveringsheffing ad € 52,55 is berekend naar 1 vervuilingseenheid. De aanslag watersysteemheffing wegenheffing beloopt € 74,56. Op het aanslagbiljet is vermeld dat kwijtschelding wordt verleend van de verschuldigde belasting.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar is bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 augustus 2012, de kwijtscheldingsbeschikking vernietigd en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 24 oktober 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 december 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’, de volgende feiten vastgesteld.

Eiser was op 1 januari 2010 eigenaar van de onroerende zaak[a-straat 1] te [P] dat in het gebied van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is gelegen.

2.2.

Het Hof voegt daar nog de volgende feiten aan toe, die het ontleent aan de in eerste aanleg ingebrachte stukken.

2.3.1.

Het biljet waarop de onder 1.1 vermelde aanslagen zijn vermeld, bevat over de kwijtschelding de volgende mededelingen:

U komt in aanmerking voor kwijtschelding van deze aanslag. U hoeft deze aanslag dan ook niet te betalen. Totaal te betalen: 0,00.

De ambtenaar belast met de invordering.

2.3.2.

In het bezwaarschrift heeft belanghebbende het volgende opgenomen:

Gericht, tegen kwijtgescholden aanslag (…) gebruikersbelasting dd 30-06-2012, jaar 2010 zuiveringsheffing 1 eenheid €52,55 en watersysteemheffing €74,56, ad totaal nihil (…).

Belang: juistheid. Tevens belang: bezwaarfasekostenvergoeding ex art 7:15 AWB. zodat primair ook om deze andere reden aanslag niet is verschuldigd.

Primair: diverse vermeldingen hierin zijn feitelijk onjuist. Aanslag betreft een rekening van

dienstverlening jaar 2010 en is daarmee wettelijk te laat en kan dus niet op deze wijze, als ware het

uitsluitend een belasting worden opgelegd binnen 3 jaar na verschuldigdheid wording cq vaststelling (hoogte) van de belasting. Dat is niet daarmee aan de orde, want die hoogte is U al bekend, cq zal U bekend dienen te zijn. Uw regelgeving voorziet (ook) niet in herstel van enige hoogte / taniefiëring van belasting.

Aldus bezwaar makend, met het verzoek tot vergoeding van bezwaarfasekosten volgens art 1 a BPB 1 ppp, waarmee deze de aanslag overtreft, zodat deze daarmee in feite ook primair niet (meer) is verschuldigd.

2.3.3.

In de uitspraak op bezwaar is onder meer het volgende opgenomen:

Als reden voor uw bezwaar vermeldt u het volgende:

1. De aanslag is onterecht kwijtgescholden.

2. De gebruikersaanslag 2010 is volgens u te laat opgelegd.

Verder vraagt u om een kostenvergoeding conform artikel la Besluit proceskosten bestuursrecht. U

stelt dat de gemaakte kosten de aanslag overtreffen en dat u het bedrag van de aanslag daardoor

feitelijk niet meer verschuldigd bent.

Ik verklaar uw bezwaarschrift gedeeltelijk gegrond.

Uw stelling met betrekking tot de kwijtschelding is juist. U heeft namelijk geen kwijtscheldingsverzoek ingediend, noch heeft u nieuwe financiële gegevens aan het hoogheemraadschap overlegd. Op basis van de door u overlegde financiële gegevens in onze administratie en de ons bekende hoogte van uw vermogen komt u niet in aanmerking voor de kwijtschelding. Voor deze kennelijke fout van het hoogheemraadschap bied ik u mijn excuses aan en bedank ik u voor uw reactie. De fout is automatisch door ons systeem gegenereerd. Wij hebben hier een onderzoek naar ingesteld.

Ik deel u voorts mede dat het (onterecht) kwijtgescholden bedrag ad € 127,11 binnenkort verrekend zal worden met het bedrag van € 261,55, zijnde het bedrag voor proceskosten dat het

hoogheemraadschap aan u verschuldigd is (beroepszaak HAA 11/3017 (…), uitspraak

van 10 augustus 2012). Hierover krijgt u een apart bericht.

Betreffende uw stelling dat de aanslag buiten wettelijke termijn opgelegd is, deel ik u het volgende mede. Uw stelling is onjuist. De wettelijke termijn van drie jaar binnen welke termijn een aanslag opgelegd mag worden begint te lopen op het moment dat de belastingplicht is ontstaan. Uw belastingplicht voor de gebruikersaanslag 2010 is op 1 januari 2010 ontstaan. De aanslag is binnen wettelijke termijn opgelegd.

Kostenvergoeding

U hebt het bezwaarschrift zelf geschreven. Ik wijs u hierbij op dat het zelf schrijven van een bezwaarschrift volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht niet wordt vergoed.

Uw verzoek om kostenvergoeding wordt afgewezen.

2.4.1.

De griffie van de rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 31 oktober 2012 een afschrift van het verweerschrift toegezonden. Bij brief met dagtekening 2 november 2012 heeft belanghebbende verzocht een conclusie van repliek te mogen indienen.

Bij brief van 15 november 2012 heeft de rechtbank belanghebbende onder meer het volgende geschreven:

In reactie op uw brief van 2 november 2012 deel ik u mee dat de rechtbank in het verweerschrift geen aanleiding ziet om u in de gelegenheid te stellen te repliceren (…).

Ter informatie wijs ik u erop dat u tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunt indienen.

2.4.2.

Op 27 september 2013 is ter griffie van de rechtbank een 23 september 2013 gedagtekend stuk van belanghebbende ontvangen, aangeduid als “Akte 12/2142’. Een afschrift van dit stuk is door de rechtbank aan de invorderingsambtenaar gezonden. In de begeleidende brief is onder andere het volgende vermeld: “De rechtbank heeft een of meer stukken aan het dossier toegevoegd”.

2.4.3.

In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg op 8 oktober 2013 is opgenomen dat de heffingsambtenaar heeft verklaard het stuk van 27 september 2013 te hebben ontvangen.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank heeft belanghebbende in hoger beroep grieven aangevoerd tegen de aanslagen en (het ongedaan maken van) het kwijtscheldingsbesluit. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.

3.2.

Daarnaast stelt belanghebbende in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot indiening van een conclusie van repliek heeft afgewezen en het door hem ingediende nadere stuk niet tot de gedingstukken heeft gerekend.

3.3.

Voorts stelt belanghebbende dat sprake is van een aan de rechter toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn en verzoekt hij op die grond om vergoeding van immateriële schade.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Verzoek tot vergoeding van immateriële schade

7 Beslissing