Home

Gerechtshof Amsterdam, 11-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3932, 14/00136

Gerechtshof Amsterdam, 11-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3932, 14/00136

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
11 september 2014
Datum publicatie
1 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:3932
Zaaknummer
14/00136
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:11

Inhoudsindicatie

Uitspraak op bezwaar is correct verzonden. Na verloop van de bezwaartermijn is nogmaals een afschrift van de uitspraak verzonden. Het eerst 4 weken na de ontvangst van dit laatste afschrift ingestelde beroep is niet-ontvankelijk. Voor het achterwege laten van de niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 Awb is geen reden.

Uitspraak

kenmerk 14/00136

11 september 2014

uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: drs. F.M. Rietbergen (De WOZ-meester) te Heerhugowaard

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/2746 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Beemster, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 21 september 2012 de waarde van de onroerende zaak Noorderpad 31a te [A-STRAAT 1](hierna: de woning) voor het jaar 2012 bij een op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken genomen beschikking vastgesteld op € 411.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2012 bekend gemaakt.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 14 maart 2013, de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 14 januari 2014 heeft de rechtbank het ter griffie van de rechtbank op 12 juni 2013 ontvangen beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 februari 2014, aangevuld bij schrijven van 24 maart 2014. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. De heffingsambtenaar heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid bij het onderzoek ter zitting aanwezig te zijn, op welke mogelijkheid hij is gewezen in de door hem (blijkens gegevens van Post.nl) op 21 juli 2014 in ontvangst genomen uitnodiging ter zake.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) onder meer de navolgende feiten vastgesteld.

2.3.

Verweerder heeft aan de gemachtigde bij brief van 25 februari 2013 een concept uitspraak op bezwaar toegezonden. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) In de bezwaarschriften hebt u aangegeven dat u gehoord wilt worden wanneer het bezwaar geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen. Ik stel u hierbij in de gelegenheid om door te geven of u bezwaren nog in een hoorzitting wilt toelichten. (…) U kunt dit tot uiterlijk 11 maart 2013 doorgeven aan de heer K. Sas van de sector Bedrijfsondersteuning. (…)”

2.2

Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe, welke het ontleent aan de in beroep ingezonden stukken.

2.3.1.

In de onder 2.3 van de rechtbankuitspraak genoemde brief van 25 februari 2013 is voorts opgenomen:

U hebt (…) bezwaar gemaakt tegen een aantal WOZ-beschikkingen 2012.

(…).

Er is inmiddels een concept beslissing op deze bezwaren opgesteld. (…) Bijgaand krijgt u de concepten van de beslissingen.

Aan het slot van deze brief is opgenomen:

Wanneer geen bericht van u wordt ontvangen krijgt u de definitieve beslissing op de bezwaren.

2.3.2.

In de uitspraak op bezwaar van 14 maart 2013 is onder meer het volgende opgenomen:

Bij brief van 25 februari 2013 heb ik u een concept uitspraak op dit bezwaarschrift toegestuurd. In deze brief heb ik u in de gelegenheid gesteld om tot uiterlijk 11 maart 2014 door te geven of u uw bezwaren nog in een hoorzitting wilt toelichten. In de brief is aangegeven dat u de definitieve beslissing op de bezwaren krijgt wanneer geen bericht van u wordt ontvangen.

Omdat van u geen reactie is binnengekomen op deze brief krijgt u bij deze de definitieve beslissing.

2.3.4.

De gemachtigde heeft op 27 april 2013 de heffingsambtenaar een formulier ‘ingebrekestelling bij niet tijdig beslissen” toegezonden en daarbij verzocht binnen twee weken alsnog uitspraak op bezwaar te doen op straffe van het verbeuren van een dwangsom.

De heffingsambtenaar heeft onder verwijzing naar dit faxbericht bij brief van 8 mei 2013 aan de gemachtigde geschreven dat op 14 maart 2013 uitspraak op bezwaar is gedaan, en dat een kopie van die uitspraak ‘volledigheidshalve’ wordt meegezonden.

2.4.

Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde onder meer het volgende – zakelijk weergegeven - verklaard:

U wijst mij erop dat het oordeel van de rechtbank overeenkomt met de jurisprudentie van de Hoge Raad waarin - in lijn met andere bestuursrechters - voor een juiste bekendmaking aannemelijk moet zijn dat het besluit naar het juiste adres is verzonden, maar dat het daarop gebaseerde vermoeden van ontvangst van dit besluit kan worden ontzenuwd, en dat de rechtbank in dit opzicht mijn verhaal heeft gevolgd. Ik heb aangenomen dat ik vanaf de ontvangst van de kopie van de uitspraak op bezwaar op 9 mei 2013 een termijn van 6 weken had om beroep in te stellen. Daarom heb ik na de ontvangst eerst overleg gehad met collega’s en het beroep later ingediend. Ik begrijp nu dat ik het beroep zo spoedig mogelijk na 9 mei had moeten instellen.

3. Geschil

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep primair in geschil of het beroep tijdig is ingesteld en zo nee, of een niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven op de grond dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest.

4 Beoordeling van het geschil

4.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak omtrent het geschil het volgende overwogen:

Ontvankelijkheid van het beroep

4.1.1.

Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

4.1.2.

De uitspraak is gedagtekend 14 maart 2013. Eiseres heeft niet betwist dat de uitspraak is verzonden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de uitspraak op 15 maart 2013 is verzonden. Dit betekent dat de beroepstermijn is aangevangen op 16 maart 2013. Alsdan had het beroepschrift uiterlijk op 26 april 2013 bij de rechtbank ingediend moeten worden, dan wel bij terpostbezorging uiterlijk op 26 april 2013 door verweerder uiterlijk 3 mei 2013 moeten zijn ontvangen. Niet in geschil is dat de rechtbank eerst op 12 juni 2013 een beroepschrift van eiseres heeft ontvangen. Hieruit volgt dat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend.

4.2.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

De rechtbank acht van belang dat de gemachtigde van eiseres op 27 april 2013 een ingebrekestelling wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar aan verweerder heeft verstuurd, terwijl tegen de twee andere uitspraken die volgens verweerder ook op 15 maart 2013 aan de gemachtigde zijn verzonden, beroep is ingesteld. Gelet daarop acht de rechtbank de verklaring van eiseres dat de uitspraak op bezwaar niet is ontvangen, geloofwaardig.

Alsdan kan de termijnoverschrijding verschoonbaar zijn, echter dan dient de belastingplichtige wel zo spoedig mogelijk nadat hij van het bestaan van de uitspraak op bezwaar op de hoogte raakt beroep in te stellen. Daarvoor is de belastingplichtige in het algemeen twee weken gegund. Verweerder heeft de uitspraak op bezwaar op 8 mei 2013 nogmaals aan eiseres verzonden. Nu eiseres pas bij brief van 12 juni 2013, derhalve vier weken na de verzending van de uitspraak, beroep heeft ingesteld, en eiseres niets heeft aangevoerd ter verklaring van het feit dat dit pas vier weken later is gedaan, acht de rechtbank de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.

Uit het voorgaande volgt dat eiseres niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar beroep.

Dit oordeel brengt met zich dat de rechtbank zich niet kan uitlaten over de gestelde schending van de hoorplicht noch over het inhoudelijke geschil ten aanzien van de vastgestelde WOZ-waarde.

4.3.

Gelet op het vorenoverwogene is het beroep niet-ontvankelijk.

4.2.

Het Hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank en maakt de ervoor gebezigde gronden tot de zijne. Het voegt hieraan toe dat de door de gemachtigde in hoger beroep gegeven verklaring voor de omstandigheid dat hij eerst (ruim) vier weken nadat de uitspraak op bezwaar nogmaals aan hem was toegezonden beroep heeft ingesteld, geen verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb oplevert. Het Hof is namelijk van oordeel dat de gemachtigde na kennisname van de uitspraak op bezwaar niet zo spoedig mogelijk beroep heeft ingesteld als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.

Slotsom

4.3.

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd

5 Kosten

6 Beslissing