Home

Gerechtshof Amsterdam, 18-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3934, 13/00740

Gerechtshof Amsterdam, 18-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3934, 13/00740

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
18 september 2014
Datum publicatie
1 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:3934
Formele relaties
Zaaknummer
13/00740
Relevante informatie
Kostenwet invordering rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 1

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is in gebreke gebleven in de zin van artikel 1 Kostenwet; aanmaningskosten zijn terecht in rekening gebracht.

Uitspraak

kenmerk 13/00740

18 september 2014

uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te Schoorl, belanghebbende,

gemachtigde: [...]

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2143 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de ambtenaar belast met de invordering van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de invorderingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2012 onder de naam ‘aanslag waterschapsbelasting’ voor het jaar 2012 een aanslag zuiveringsheffing opgelegd alsmede een aanslag watersysteemheffing wegenheffing (hierna tezamen aangeduid als: ‘de aanslag’) tot een bedrag van in totaal € 135,88. Bij brief van 31 mei 2012 heeft de invorderingsambtenaar ter zake van de aanslag een aanmaning verzonden en aanmaningskosten ter grootte van € 7 in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen door de gemachtigde gemaakt bezwaar heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 23 juli 2012, het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 24 oktober 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 december 2013, aangevuld bij schrijven van 11 december 2013. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak, waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de invorderingsambtenaar als ‘verweerder’, onder de feiten het volgende opgenomen:

Eiser was op 1 januari 2012 eigenaar van het pand [A-STRAAT 1] te [P] Op 31 januari 2012 heeft verweerder aan eiser een aanslag waterschapsbelastingen opgelegd. Eiser heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2012 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Tegen deze uitspraak op bezwaar is geen beroep ingesteld zodat deze uitspraak in rechte vaststaat. Bij brief van 2 februari 2012 heeft verweerder eiser meegedeeld dat een deel van het volgens de aanslag verschuldigde bedrag zal worden verrekend. Tegen deze brief is bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak op bezwaar is geen beroep ingesteld zodat deze in rechte vaststaat.

In eisers brief aan verweerder van 9 april 2012 staat - onder meer - het volgende vermeld:

“Van U mogen ontvangen een in te vullen formulier, voor het verzoek 2012, 135,88 in te dienen. Echter is er bericht ontvangen, dat de rekening zal zijn betaald/ verrekend met mw [B]te [Q], haar tegoeden. Totdat de juisteheid hiervan is uitgezocht en dit dan mogelijk moet gaan worden teruggedraaid is een in te vullen kwijtscheldingsverzoek dus nog niet aan de orde. Zodra dat wel aan de orde wordt, zal het (ontvangen) verzoek-formulier alsnog ingevuld, ingediend gaan worden.”

Vervolgens is de onderhavige aanmaning met aanmaningskosten verzonden.

2.2.

Het Hof voegt hieraan nog de volgende feiten toe, welke het ontleent aan de in beroep ingebrachte stukken.

2.3.

Op het aanslagbiljet van de onder 1.1 vermelde aanslag is als uiterste betaaldatum (‘Vervaldagen’) vermeld: 29 februari 2012 (eerste termijn) respectievelijk 30 april 2012 (tweede termijn).

2.4.

In de door de rechtbank vermelde brief aan belanghebbende van 2 februari 2012 inzake verrekening van een vordering van belanghebbende met het bedrag van de aanslag is onder meer het volgende vermeld:

Bij dezen deel ik u mee dat het resterende bedrag ad € 130,21 wordt verrekend met de door u verschuldigde gebruikersaanslag 2012, onder dagtekening 31 januari 2012, ad € 135,88. Voor de gebruikersaanslag 2012 resteert hiermee een bedrag door u te betalen ad € 5,67.

Mijn vriendelijke verzoek is dit bedrag uiterlijk voor 1 mei 2012 op onze rekening over te maken.

2.5.

De griffie van de rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 30 oktober 2012 een afschrift van het verweerschrift toegezonden. Bij brief met dagtekening 2 november 2012 heeft belanghebbende verzocht een conclusie van repliek te mogen indienen.

Bij brief van 15 november 2012 heeft de rechtbank belanghebbende onder meer het volgende geschreven:

In reactie op uw brief van 2 november 2012 deel ik u mee dat de rechtbank in het verweerschrift geen aanleiding ziet om u in de gelegenheid te stellen te repliceren (…).

Ter informatie wijs ik u erop dat u tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunt indienen.

2.6.

Op 27 september 2013 is ter griffie van de rechtbank een 23 september 2013 gedagtekend stuk van belanghebbende ontvangen, aangeduid als “Akte 12/2143’. Een afschrift van dit stuk is door de rechtbank aan de invorderingsambtenaar gezonden. In de begeleidende brief is onder andere het volgende vermeld: “De rechtbank heeft een of meer stukken aan het dossier toegevoegd”.

2.7.

In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in eerste aanleg op 8 oktober 2013 is opgenomen dat de invorderingsambtenaar heeft verklaard het stuk van 23 september 2013 te hebben ontvangen.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep tussen partijen in geschil of terecht aanmaningskosten in rekening zijn gebracht.

3.2.

Daarnaast stelt belanghebbende in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot indiening van een conclusie van repliek heeft afgewezen en het door hem ingediende nadere stuk niet tot de gedingstukken heeft gerekend.

3.3.

Voorts stelt belanghebbende dat sprake is van een aan de rechter toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn en verzoekt hij op die grond om vergoeding van immateriële schade.

4 Beoordeling van het geschil

6 Verzoek tot vergoeding van immateriële schade

7 Beslissing