Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3935, 13/00602

Gerechtshof Amsterdam, 10-09-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3935, 13/00602

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 september 2014
Datum publicatie
1 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:3935
Zaaknummer
13/00602
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:9

Inhoudsindicatie

Op grond van in hoger beroep ingebrachte gegevens uit het faxlogboek van belanghebbende en haar uitleg daarbij is aannemelijk dat het op de laatste dag van de bezwaartermijn rond 23.28 uur gefaxte pro forma beroep vóór 24.00 uur bij de rechtbank is ontvangen.

Uitspraak

kenmerk 13/00602

10 september 2014

uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] belanghebbende,

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 13/1750 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) inzake het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij een op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet woz) genomen beschikking, gedagtekend 31 mei 2012, de waarde van de onroerende zaak [A-STRAAT 1] te [P]vastgesteld op € 452.000.

1.2.

Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 21 februari 2013 de bij de beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 426.000.

1.3.

Het tegen deze uitspraak ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 20 augustus 2013, verzonden op 27 augustus 2013, niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Het tegen de uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 7 oktober 2013, aangevuld bij schrijven van 5 november 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 19 juli 2014 nadere stukken ingezonden. Een afschrift daarvan is naar de heffingsambtenaar gezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Ontvankelijkheid van het beroep

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak het volgende overwogen:

2.1

Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de

termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.

2.2

In artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat in

afwijking van artikel 6:8 van de Awb de termijn voor het instellen van beroep aanvangt met

ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag

van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.

2.3

Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de

termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien

redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is

geweest.

3. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij brief van 4 april 2013 beroep heeft ingesteld

tegen de bestreden uitspraak van 21 februari 2013. De beroepstermijn is dus aangevangen op

22 februari 2013 en geëindigd op 4 april 2013.

4. Het beroepschrift van eiseres is na het einde van de beroepstermijn door de

rechtbank Haarlem op 5 april 2013 per fax ontvangen. Het beroepschrift is daarom niet tijdig

ingediend.

5. Eiseres heeft ter overschrijding van de beroepstermijn aangevoerd dat zij heeft

geprobeerd op 4 april 2013 het beroepschrift per fax te verzenden, maar dat de verzending haar

op dat moment niet lukte. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij. kort gezegd, achter de

feiten aanloopt omdat er zoveel moet gebeuren. Zij wil niet altijd hulp van haar zoon inroepen,

wat gedaan moet worden blijft tot op het laatste moment liggen of wordt niet gedaan. Het is

eiseres allemaal teveel.

6. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding de

termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.

Eiseres heeft, door tot het laatste moment te wachten met het instellen van beroep, het risico

heeft genomen dat het beroepschrift niet tijdig door de rechtbank zou worden ontvangen. De

Awb schrijft voor dat, alvorens de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, aan een aantal in de

wet genoemde eisen moet zijn voldaan, waaronder liet tijdig indienen van een beroepschrift. De

achtergrond daarvan is dat van een besluit moet kunnen worden uitgegaan als de termijn voor

het instellen van het beroep eenmaal is verstreken. Eiseres heeft geen argumenten aangevoerd

op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van een verschoonbare

termijnoverschrijding kunnen leiden. Eiseres heeft nagelaten om hulp van derden in te roepen voor het tijdig indienen van een (voorlopig) beroepschrift.

2.2.

Het Hof verenigt zich met de – door belanghebbende niet betwiste – vaststelling in onderdeel 3 van de uitspraak van de rechtbank dat de beroepstermijn is aangevangen op 22 februari 2013 en geëindigd op 4 april 2013

2.3.

In hoger beroep stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij op 4 april 2013 een (pro forma) beroepschrift heeft ingediend. De heffingsambtenaar sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank.

2.4.1

De onder 1.4 genoemde nadere stukken bevatten onder meer een overzicht van faxberichten die zijn verzonden vanaf het ten name van belanghebbende staande faxnummer [012345678]. Blijkens dit overzicht is op 4 april 2013 om 23.27 uur één pagina gefaxt naar nummer 0238883977, het faxnummer van de rechtbank. Achter deze vermelding is opgenomen “OK”. Voorts is op het overzicht vermeld dat op 5 april 2013 om 15.54 één pagina en om 16.04 zeven pagina’s naar het nummer 0238883977 zijn gefaxt, met daarachter de vermelding “OK”.

Blijkens het overzicht is het faxen van één pagina op 5 april 2013 om 15.57 geannuleerd.

2.4.2.

Op het bij de rechtbank ontvangen beroepschrift, gedagtekend 4 april 2013, is door het faxapparaat van de rechtbank vermeld dat het uit zeven pagina’s bestaande beroepschrift op 5 april 2013 is ontvangen; de op pagina 1 vermelde tijd is 16.03 uur en de op pagina 7 vermelde tijd is 16.06 uur. Pagina 2 van dat beroepschrift bevat een op 4 april 2013 gedagtekend pro forma beroep tegen de uitspraak op bezwaar.

2.4.3.

Ter zitting in hoger beroep heeft belanghebbende gesteld dat de op 4 april om 23.27 uur verzonden pagina, welke vóór 24.00 uur bij de rechtbank moet zijn ingekomen, dezelfde pagina is als de op 5 april om 16.04 uur door de rechtbank ontvangen pagina 2 van de op die datum naar de rechtbank gefaxte bladzijden. Zij veronderstelt dat de op 4 april verzonden pagina door medewerkers van de griffie van de rechtbank is weggegooid omdat deze zelfde bladzijde reeds deel uitmaakte van het (van verdere bijlagen voorziene) beroepschrift in de versie die zij op 5 april verzond.

2.4.4.

De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat hij het verhaal van belanghebbende betwist onder verwijzing naar het oordeel van de rechtbank.

2.5.

Nu het hiervoor opgenomen verhaal van belanghebbende wordt ondersteund door de in het logboek opgenomen gegevens, zoals vermeld onder 2.2, en het Hof geen reden heeft voor twijfel aan de juistheid van die gegevens, welke als zodanig ook niet (gemotiveerd) door de heffingsambtenaar zijn betwist, acht het Hof aannemelijk dat op 4 april 2013 bij de rechtbank rond 23.28 uur een faxbericht bestaande uit één pagina is ontvangen van belanghebbende, en acht het Hof geloofwaardig dat deze pagina overeenkomt met de pagina die de volgende dag nogmaals is verzonden en waarin formeel beroep wordt ingesteld en wordt verzocht uitstel te verlenen om het beroep op een later tijdstip aan te vullen. Dit brengt mee dat het beroep tijdig is ontvangen.

Slotsom

2.6.

Het vorenoverwogene voert tot de slotsom dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor zo’n geval bepaalt artikel 8:115, lid 1, aanhef en onderdeel a, Awb dat het Hof de zaak terugwijst naar de rechtbank. Voor het achterwege laten van de toepassing van deze bepaling heeft het Hof geen reden, nu belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft verklaard de beslissing over het al dan niet terugwijzen aan het Hof over te laten.

3 Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu niet is gebleken is dat belanghebbende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt en uitsluitend die kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

4 Beslissing