Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1744, 14/00014 en 14/00015

Gerechtshof Amsterdam, 16-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1744, 14/00014 en 14/00015

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen loonheffingen en verzuimboeten opgelegd. In geschil is of belanghebbende de af te dragen bedragen kon verrekenen met vorderingen op de Staat uit hoofde van eerdere bij rechterlijke uitspraken aan belanghebbende toegekende vergoedingen van proceskosten en griffierechten (met daaraan verbonden nevenvorderingen)

Verrekening is volgens artikel 4:93, eerste lid Awb alleen mogelijk voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. Artikel 24 IW is niet van toepassing op afdrachtsschulden, daar de bepalingen in de IW eerst van toepassing zijn indien de afdrachtsschuld is geformaliseerd in een naheffingsaanslag. Artikel 24.1 van de Leidraad invordering is evenmin van toepassing.

Uitspraak

kenmerken 14/00014 en 14/00015

16 april 2015

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: H.M. van Vliet AA te Hilversum

tegen

de uitspraak van 2 december 2013 in de zaken met kenmerken AWB 13/1556 en AWB 13/1557 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amersfoort, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 22 juni 2012 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 april 2012 tot en met 30 april 2012 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd naar een bedrag van € 403, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 50.

1.1.2.

Met dagtekening 23 juli 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het tijdvak 1 mei 2012 tot en met 31 mei 2012 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd naar een bedrag van € 1.153, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 50.

1.2.

Na door belanghebbende gemaakt bezwaar tegen de onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 5 februari 2013, de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 2 december 2013 heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep inzake de onder 1.1.2 vermelde naheffingsaanslag en verzuimboetebeschikking ongegrond verklaard en het beroep inzake de onder 1.1.1 vermelde naheffingsaanslag en verzuimboetebeschikking gegrond verklaard. In de laatstvermelde zaak (kenmerk rechtbank: AWB 13/1556) heeft de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de verzuimboete en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Voorts heeft de rechtbank in die zaak de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.179 en de inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 te vergoeden.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep, gedagtekend 13 januari 2014, is bij het Hof ingekomen op 15 januari 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 8 juli 2014 zijn nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij de hieronder vermelde brief van 30 juli 2014 in afschrift aan partijen is toegezonden. Aan het slot van de zitting is aan partijen mede-gedeeld dat het onderzoek wordt geschorst en dat het vooronderzoek zal worden hervat.

1.7.

Op 14 juli 2014 zijn twee nadere stukken ingekomen van belanghebbende; hiervan is een afschrift toegezonden aan de inspecteur.

1.8.

Bij brief van 30 juli 2014 heeft het Hof partijen op de hoogte gesteld van een aantal voorlopige oordelen en de inspecteur verzocht schriftelijke inlichtingen te verstrekken. De inspecteur heeft aan dit verzoek voldaan bij brief van 22 augustus 2014. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 13 oktober 2014. Afschriften van deze brieven zijn verzonden aan de wederpartij.

1.9.

Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 4 maart 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.10.

Tijdens de zittingen van 9 juli 2014 en 4 maart 2015 zijn gelijktijdig en met instemming van partijen behandeld het hoger beroep van belanghebbende betreffende de hiervoor vermelde naheffingsaanslagen en boetebeschikking (met als kenmerken 14/00014 en 14/00015), en het hoger beroep van [A cv] (hierna: [A cv]) inzake aan deze vennootschap opgelegde naheffingsaanslagen en genomen boetebeschikkingen betreffende de tijdvakken april, mei en juni 2012 (met als kenmerken 14/00016 t/m 14/00018). Al hetgeen in één van deze zaken is ingebracht, vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn ingebracht, vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’) de navolgende feiten vastgesteld:

“2.1.1. Eiser heeft op 26 mei 2012 aangifte loonbelasting over het tijdvak april 2012 gedaan. Volgens deze aangifte was eiseres € 403 loonbelasting verschuldigd. De belastingdienst heeft op dat moment geen betaling op de aangifte ontvangen.

2.1.2.

Eiser heeft bij brief van 25 mei 2012 , door verweerder ontvangen op 29 mei 2012, verweerder gemeld dat hij de op deze naheffingsaanslag verschuldigde belasting ad € 403 alsmede de door [A cv] over april 2012 verschuldigde loonbelasting ad 665, heeft verrekend met een vordering van € 2.272 welke de met eiser verbonden vennootschap [B bv] (hierna: [B bv]) had op verweerder.

2.1.3.

Verweerder heeft vervolgens de [onder 1.1.1] genoemde naheffingsaanslag opgelegd.

2.1.4.

Verweerder heeft de in deze zaak opgelegde boete te vernietigd nadat beroep was ingesteld.

(…)

2.2.1.

Eiser heeft op 26 juni 2012 aangifte loonbelasting over het tijdvak mei 2012 gedaan. Volgens deze aangifte was eiser € 1.153 loonbelasting verschuldigd. De belastingdienst heeft op dat moment geen betaling op de aangifte ontvangen.

2.2.2.

Eiser heeft bij brief van 27 juni 2012 verweerder gemeld dat hij de op deze naheffingsaanslag verschuldigde belasting heeft verrekend met een privaatrechtelijke vordering welke eiser heeft op verweerder.

2.2.3.

Verweerder heeft vervolgens de [onder 1.1.2] genoemde naheffingsaanslag opgelegd.”

2.2.1.

Nu tegen deze feitenvaststelling door de rechtbank geen bezwaren door partijen zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit.

2.2.2.

In aanvulling hierop stelt het Hof de navolgende feiten vast, welke feiten zijn ontleend aan de in eerste aanleg overgelegde stukken.

2.3.

In een brief aan de gemachtigde van 13 juli 2012 schrijft de ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Amersfoort onder meer het volgende:

“In uw brieven van 3 februari, 28 februari en 28 maart 2012 geeft u te kennen dat (…) uw cliënten [C bv], [A cv] en [belanghebbende] de vorderingen en schulden onderling verrekenen. Alle partijen hebben hiervoor getekend.

Het gaat om de volgende aanslagen:

Betaal- Kennis- Tijdig

datum geving

(…)

3 [belangh.] OB 4de kw 2011 (…) € 2.729 31-01-12 03-02-12 nee

4 [belangh.] LH dec 2011 (…) € 531 31-01-12 03-02-12 nee

(…)

6 [belangh.] LH jan 2012 (…) € 424 29-02-12 28-02-12 ja

(…)

8 [belangh.] LH feb 2012 (…) € 421 31-03-12 28-03-12 ja

[C bv] (…) heeft volgens mijn administratie nog recht op de volgende proceskosten en griffierechten vergoeding: (…) Totaal te vergoeden € 14.648,08

(…) De totaal te vergoeden proceskosten en griffierechten van € 14.648,08 zullen als volgt verrekend worden:

Te vergoeden € 14.648

Te verrekenen [A cv] en [belanghebbende] € 6.886

Verschil € 7.762

Schuld [C bv] € 20.049

Te voldoen door [C bv] (…) € 12.287

Voor de aanslagen 1 tot en met 4 zijn naheffingsaanslagen opgelegd voor het niet tijdig betalen van de aangiften. De inspecteur zal moeten beslissen in welke gevallen de boete al of niet terecht is opgelegd op betreffende aanslagen.”

2.4.1.

In zijn verweerschrift in eerste aanleg inzake het beroep van [A cv] inzake de aan haar opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 mei 2012 tot en met 31 mei 2012 schrijft de inspecteur onder andere het volgende ([A cv] is in dit verweerschrift aangeduid als ‘eiseres’):

“Op 26 juni 2012 heeft eiseres aangifte loonheffingen gedaan over de maand mei. Eiseres moet volgens die aangifte € 2.432 aan de Belastingdienst afdragen.

In een brief van 27 juni 2012 heeft gemachtigde namens eiseres en [C bv] aangegeven dat betaling van het bedrag van € 2.432 kan plaatsvinden middels verrekening van een gedeelte van een vordering die [C bv] op de Belastingdienst heeft. Deze verrekening is door een fout bij de Belastingdienst niet uitgevoerd. (…)

Volgens een brief van de ontvanger van 13 juli 2012 heeft [C bv] een vordering van € 14.658,07 op de Belastingdienst. Deze vordering is als volgt opgebouwd: (…).

(…) Volgens een brief van 3 februari 2012 van gemachtigde was de vordering [van [C bv]] € 15.863,54. (…)

De naheffingsaanslag is opgelegd, nadat eiseres te kennen heeft gegeven de verschuldigde belasting te betalen middels verrekening. Voor verrekening komt een bedrag van € 1.897,08 in aanmerking. Ik heb dit bedrag als volgt berekend.

Vordering op de Belastingdienst € 14.658,08

Verrekend met eerdere aangiften/aanslagen:

(…)

Totaal - 12.761,00

Er is nog over na eerdere verrekeningen € 1.897,08

Af te dragen volgens de aangifte mei 2012 € 2.432,00

Afdracht door verrekening - 1.897,08

Te weinig € 534,92

(…) Het bedrag van de naheffing bedraagt € 2.432. De nageheven belasting moet worden verminderd tot € 534.”

2.4.2.

Bij brief van 6 augustus 2013 heeft de inspecteur – voor zover hier van belang – als volgt aan de rechtbank bericht:

“De naheffingsaanslag is inmiddels verminderd tot € 534 aan enkelvoudige belasting. Zie de vermindering van 26 juli 2013 die bij deze brief is gevoegd.”

2.5.

Ter zitting van het Hof van 4 maart 2015 heeft de inspecteur onder meer als volgt verklaard:

“U vraagt hoe u mijn opmerking in onderdeel 2.3, onder het kopje ‘14/00014 en 14/00015’, het tweede aandachtsstreepje moet lezen. U moet dat zien als mijn subsidiaire standpunt. Mijn primaire standpunt luidt dat geen verrekening plaats kan vinden van het te betalen bedrag op de naheffingsaanslagen met het te vorderen bedrag aan proceskosten, griffierechten en rente. Wanneer u echter van oordeel bent dat verrekening wel kan plaatsvinden, dan zal ik mij niet langer verzetten tegen een verrekening van de in dat onderdeel genoemde € 41.”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de naheffingsaanslagen terecht zijn vastgesteld en – met betrekking tot het tijdvak 1 mei 2012 tot en met 31 mei 2012 – of terecht een verzuimboete is opgelegd. Meer in het bijzonder is hierbij in geschil of belanghebbende de door hem verschuldigde belasting (waarop de naheffingsaanslagen betrekking hebben) tijdig heeft betaald, doordat hij zich rechtsgeldig heeft kunnen beroepen op verrekening van de door hem af te dragen bedragen aan loonheffingen met door hem gestelde vorderingen op de Staat. Belanghebbende beroept zich in dit verband op verrekening met uit hoofde van bij eerdere rechterlijke uitspraken aan belanghebbende en [B bv] toegekende vergoedingen van proceskosten en griffierecht (met daaraan verbonden nevenvorderingen).

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing