Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2109, 13/00467

Gerechtshof Amsterdam, 02-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2109, 13/00467

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 april 2015
Datum publicatie
10 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:2109
Zaaknummer
13/00467
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6:9

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het zijn bezwaarschrift tijdig heeft verzonden en/of tijdig heeft afgegeven bij de balie van het gemeentehuis.

Uitspraak

kenmerk 13/00467

2 april 2015

uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

gemachtigde: A. Oosters (WOZ Consultants) te Arnhem

tegen de uitspraak van 25 juli 2013 in de zaak met kenmerk AWB 12/171 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Medemblik, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 28 februari 2010 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [Z] naar de waardepeildatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 729.611, bij een op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) genomen beschikking voor het kalenderjaar 2010. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag onroerendezaakbelasting 2010 bekend gemaakt.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij uitspraak, gedagtekend 15 december 2011, niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Bij uitspraak van 25 juli 2013 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 augustus 2013. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 6 november 2014 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende. Een afschrift hiervan is verstrekt aan de heffingsambtenaar.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2015. Tijdens de zitting zijn gelijktijdig en met instemming van partijen behandeld het hoger beroep van belanghebbende betreffende de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar inzake de hiervoor vermelde WOZ-beschikking en aanslag onroerendezaakbelastingen (met als kenmerk 13/00467) en het hoger beroep van de heffingsambtenaar betreffende de WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelastingen betreffende de jaren 2011 en 2012 (kenmerken Hof: 13/00539 en 13/00540). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Geschil en beoordeling

2.1.

In geschil is primair de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt geoordeeld.

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of verweerder terecht en op goede gronden het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2. Eiser stelt dat hij zijn bezwaarschrift binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn heeft ingediend. Eiser heeft er in dit verband op gewezen dat de op het bezwaarschrift vermelde datum 23 maart 2010 is. Op die datum is het bezwaarschrift zowel verzonden als op het gemeentehuis afgegeven en daarmee is het, aldus eiser, tijdig ingediend.

3. Verweerder voert aan dat het bezwaarschrift van eiser op 28 juli 2011 en derhalve buiten de wettelijke termijn is ontvangen.

4. De volgende regelgeving is van belang.

Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.

Ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet (Atw) wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

5. Niet is gebleken dat het besluit van verweerder van 28 februari 2010 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat dit besluit door verweerder op 28 februari 2010 is verzonden. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op

1 maart 2010 en is geëindigd op (zondag) 11 april 2010. Op grond van artikel 1 van de Atw dient de bezwaartermijn te worden verlengd tot en met (maandag) 12 april 2010.

6. Het is aan eiser als indiener van het bezwaarschrift om aannemelijk te maken dat verweerder zijn bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn heeft ontvangen. De enkele stelling van eiser dat de op het bezwaarschrift vermelde datum 23 maart 2010 is en het bezwaarschrift op die datum is verzonden en op het gemeentehuis is afgegeven, is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat de gemeente geen ontvangstbewijs heeft afgegeven brengt geen wijziging in de bewijspositie van partijen.

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het bezwaarschrift niet tijdig ingediend.

7. Eiser geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook bij het bestreden besluit eiser terecht niet ontvankelijk verklaard. Aan een beoordeling van de ten overvloede in het bestreden besluit gegeven inhoudelijke heroverweging komt de rechtbank niet toe.

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.2.

Belanghebbende heeft voor het Hof zijn stelling herhaald dat hij een afschrift van zijn bezwaarschrift zowel binnen de wettelijke termijn aan de balie van het gemeentehuis heeft afgegeven als per post heeft verstuurd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar zowel de door belanghebbende gestelde tijdige verzending per post als de tijdige afgifte aan de balie betwist. Volgens de regels der bewijslast is het in dat geval aan belanghebbende om (in ieder geval één van) zijn ingenomen stellingen aannemelijk te maken.

2.3.1.

Belanghebbende heeft hiertoe een aan hem gerichte brief overgelegd van de gemeente Medemblik. In deze brief, met dagtekening 2 augustus 2011, wordt de ontvangst bevestigd van het bezwaarschrift tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde voor het jaar 2010. Belanghebbende wijst erop dat in de onderwerpregel van deze brief wordt vermeld: “Uw brief van 23 maart 2010”. Daarmee heeft hij wel degelijk bewijs geleverd van de tijdige afgifte van zijn bezwaarschrift op 23 maart 2010, zo stelt belanghebbende. Voorts heeft belanghebbende onder meer gesteld dat hij geen bewijs van afgifte aan de balie kan overleggen, omdat geen ontvangstbevestigingen worden afgegeven. Voorts stelt belanghebbende dat hij al meerdere jaren bezwaar heeft gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde. Het is daarom onlogisch dat hij voor 2010 geen bezwaar zou hebben gemaakt.

2.3.2.

De heffingsambtenaar heeft deze standpunten van belanghebbende betwist. De brief van 2 augustus 2011 is volgens de heffingsambtenaar verzonden in reactie op een brief van belanghebbende van 23 juni 2011, waarin deze een kopie heeft bijgevoegd van een 23 maart 2010 gedagtekend bezwaarschrift. Daarom wordt in de brief van 2 augustus 2011 gerefereerd aan “uw brief van 23 maart 2010”; het bezwaar van belanghebbende is evenwel pas op 28 juli 2011 ontvangen, zo stelt de heffingsambtenaar.

2.4.

Het Hof is evenals de rechtbank van oordeel – gelet op hetgeen de rechtbank in onderdeel 5 van haar uitspraak heeft overwogen – dat de bezwaartermijn eindigde op 12 april 2010. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij zijn bezwaarschrift binnen deze termijn per post heeft verzonden dan wel aan de balie van het gemeentehuis heeft afgegeven. Het Hof acht de verklaring van belanghebbende dat hij jaarlijks bezwaar maakt weliswaar geloofwaardig, maar dit is onvoldoende om ook aannemelijk te achten dat het bezwaarschrift voor het onderhavige jaar binnen de daaraan gestelde termijn is verzonden dan wel afgegeven. Ook met zijn verwijzing naar de schriftelijke ontvangstbevestiging door de gemeente van 2 augustus 2011 levert hij niet het van hem verlangde bewijs. Dat in de onderwerpregel van deze ontvangstbevestiging “uw brief van 23 maart 2010” staat vermeld, levert geen bewijs op van de stelling dat het 23 maart 2010 gedagtekende bezwaarschrift op of rond 23 maart 2010 is verzonden c.q. afgegeven en ontvangen. Het Hof acht het veeleer aannemelijk dat, zoals de heffingsambtenaar heeft gesteld, met de brief van 2 augustus 2011 de ontvangst wordt bevestigd van een kopie van het bezwaarschrift dat door belanghebbende bij brief van 23 juni 2011 aan de heffingsambtenaar is verzonden. Verder stelt het Hof vast dat zich in het dossier – als bijlage bij het verweerschrift in eerste aanleg – een kopie van het bezwaarschrift bevindt (met dagtekening 23 maart 2010) met daarop een datumstempel van de gemeente Medemblik “Ingekomen 28 juli 2011”.

2.5.

Gelet op het hiervoor overwogene heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2010 tijdig heeft verzonden en/of tijdig aan de balie van het gemeentehuis heeft afgegeven. Hetgeen belanghebbende voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan moet worden geoordeeld dat hij niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.6.

Het bezwaar is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Evenals de rechtbank komt het Hof hierdoor niet toe aan kennisneming van de materiële grieven van belanghebbende met betrekking tot de vastgestelde waarde.

Slotsom

2.7.

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

3 Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

4 Beslissing