Home

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1972, 15/00064

Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1972, 15/00064

Inhoudsindicatie

Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de koopwoning haar centrale levensplaats vormde. De koopwoning kwalificeert niet als eigen woning. Geen recht op aftrek kosten eigen woning met betrekking tot dit pand.

Uitspraak

Kenmerk 15/00064

17 mei 2016

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 14/1350 van de rechtbank Noord- Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(gemachtigden L.J. Keizer en M.L.M. Wassenaar).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.504.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 25 februari 2014, de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 6 januari 2015 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 18 februari 2015, en nader aangevuld bij brief van 31 maart 2015. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016. Daarbij zijn verschenen belanghebbende en de gemachtigden voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiseres is geboren in 1956 en ongehuwd. Zij heeft een lengte van 1.30 meter, afwijkingen aan haar voeten en longafwijkingen.

Volgens de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) is zij vanaf 5 april 2006 ingeschreven op het adres [adres 1] en woonde zij in de periode 29 mei 1995 tot 5 april 2002 op het adres [adres 2] .

2. Eiseres heeft in januari 2002 met haar zoon [zoon] (hierna ook: de zoon) een koop-/aanneemovereenkomst afgesloten met betrekking tot de bouw van een woning op het adres [adres 3] . Bij notariële akte van levering van 18 april 2002 zijn eiseres en haar zoon onverdeeld eigenaar geworden van de grond en de te bouwen woning.

De financiering is geschied middels een gezamenlijke aflossingsvrije hypothecaire lening van € 158.823.

3. Blijkens de gegevens van de GBA staat de zoon van 2 april 2007 tot en met 9 december 2013 ingeschreven op het adres [adres 3] .

4. Eiseres heeft aangifte over 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.504. In deze aangifte heeft zij € 16.125 aan loon vermeld en een bedrag aan kosten eigen woning ( [adres 3] ) van € 3.621 in aftrek gebracht.

5. In bezwaar heeft eiseres een nieuwe aangifte 2011 ingediend, naar een belastbaar inkomen van € 975. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Loon: € 16.125

Af: eigen woning ( [adres 3] ):

- eigenwoningrente € 7.299

- eigenwoning forfait € 462 -/-

Totaal € 6.837 -/-

Af: uitgaven voor specifieke zorgkosten:

- Woningaanpassing € 6.047

- Bij: verhoging 40% € 2.419

- Af: drempel € 153 -/-

Totaal € 8.313 -/-

6. Ter onderbouwing van de kosten voor de woningaanpassing van € 6.047 heeft eiseres nota’s overgelegd, waaronder een nota voor een showroomkeuken ten bedrage van € 3.624. Eiseres heeft de verbouwing in 2011 van de woning aan de [adres 3] als volgt beschreven:

“Op de begane grond zijn de muren afgebroken van de bergingskast. In de bergingskast en een deel van de gang is een wc en douche gemaakt. De woonkamer is in tweeën gedeeld. De helft van de woonkamer is slaapkamer en in de helft ervan is een keuken gebouwd. Verder zijn de vloer en gang van de muren betegeld.”

7. Aan eiseres zijn in het verleden in verband met de verhuizing naar de [adres 2] in 1995 en de verhuizing naar de [adres 1] in april 2006 verhuiskostenvergoedingen verstrekt. Deze vergoedingen zijn gebaseerd op het op het advies van de keuringsarts van de GG&GD te Amsterdam , waarbij als voorwaarde is gesteld dat de nieuwe woning gelijkvloers moet zijn dan wel gelegen op de begane grond. Deze vergoeding wordt alleen verstrekt als de nieuwe woning bestemd is voor permanente bewoning.

8. Tot de dossierstukken behoort een Verhuurdersverklaring d.d. 30 maart 2006 betreffende de [adres 1] waarop staat vermeld dat de woning met ingang van 27 maart 2006 aan eiseres is verhuurd.

Voorts is een ‘Verzoek om uitbetaling van de bijdrage’ op 29 maart 2006 ondertekend door eiseres overgelegd, waarop zij heeft aangegeven dat zij de woning [adres 1] zelfstandig gaat bewonen.”

2.2.

Het Hof gaat van dezelfde feiten uit. De woning op het adres [adres 3] (zie onder 2 van de rechtbankuitspraak) zal in het hiernavolgende ook worden aangeduid als “de koopwoning”.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de inspecteur de aanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft vastgesteld. Het geschil betreft allereerst het antwoord op de vraag of de koopwoning als eigen woning van belanghebbende in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 moet worden gekwalificeerd (met als gevolg dat renten en kosten ter zake van de geldlening aftrekbaar zijn ingevolge artikel 3.110 in verbinding met artikel 3.120 van de Wet IB 2001).

Voorts is in geschil in hoeverre belanghebbende aftrek toekomt terzake van de ‘woningaanpassing’ als bedoeld onder 5 en 6 van de rechtbankuitspraak. Het geschil beperkt zich blijkens de gedingstukken tot op de vraag of de uitgaven met betrekking tot de aanschaf van de showroomkeuken (zie rechtbankuitspraak onder 6) als ‘uitgaven voor specifieke zorgkosten’ ex artikel 6.17 van de Wet IB 2001 aftrekbaar zijn.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing