Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-08-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5004, 14/00906 en 15/00001

Gerechtshof Amsterdam, 23-08-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5004, 14/00906 en 15/00001

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 augustus 2016
Datum publicatie
7 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:5004
Formele relaties
Zaaknummer
14/00906 en 15/00001

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat witte rijst is ingevoerd en niet – zoals aangegeven – zilvervliesrijst. Verder is het Hof van oordeel dat de inspecteur niet gehouden is om af te zien van navordering op grond van artikel 220, lid 2, aanhef en onder b, CDW.

Uitspraak

Kenmerken 14/00906 en 15/00001

23 augustus 2016

uitspraak van de douanekamer

op het principale en het incidentele hoger beroep van

[X] , te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh)

en het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

tegen

de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 13/2952 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 25 november 2014 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 26 oktober 2012 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) gezonden voor een bedrag van € 40.987,76 aan douanerechten.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 13 mei 2013, de UTB gehandhaafd.

1.3.

Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank - bij uitspraak van 25 november 2014 - als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de utb met € 1.794,26 tot € 39.193,50;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof

ingekomen op 5 december 2014. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen bij het Hof op 24 februari 2015, en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep beantwoordt bij brief van 3 maart 2015.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 30 december 2014, ingekomen bij het Hof op 31 december 2014, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 november 2014 (bij het Hof geregistreerd onder procedurenummer 15/00001). De inspecteur heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het hoger beroep naar voren gebracht.

1.6.

Bij brieven van 14 juni 2016 en 17 juni 2016 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Van het

verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende als eiser en de inspecteur als verweerder wordt aangeduid:

1. Eiser drijft onder de naam [X] een eenmanszaak die – onder andere – een groothandel drijft in rijst en aanverwante voedingsproducten.

2. In 2009 en 2010 zijn in totaal 37 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan. Het betrof respectievelijk 25 aangiften voor gedopte (bruine) rijst of zilvervliesrijst onder GS-code 1006 20, 7 aangiften voor halfwitte of volwitte rijst onder GS-code 1006 30 en 5 aangiften voor breukrijst onder GS-code 1006 40.

In de periode 1 januari tot en met 15 december 2011 zijn in totaal 33 aangiften gedaan voor brengen in het vrije verkeer. Het betrof respectievelijk 2 aangiften voor gedopte (bruine) rijst of zilvervliesrijst onder GS-code 1006 20, 30 aangiften voor halfwitte of volwitte rijst onder GS-code 1006 30 en 1 aangifte voor breukrijst onder GS-code 1006 40.

De aangiften zijn gedaan door douane-expediteur [B] te [plaats 1] en (vanaf medio 2011) [C] te [plaats 2] met toepassing van de regeling van directe vertegenwoordiging.

3. In 2011 heeft verweerder over de jaren 2009 en 2010 een controle na de invoer bij eiser ingesteld. Staande het onderzoek is de controleperiode uitgebreid met het jaar 2011 (tot en met 15 december). Naar aanleiding van de controle heeft verweerder de utb uitgereikt die ziet op 16 aangiften. In het controlerapport is de volgende onderverdeling gemaakt:

1: [merk A] Golden Sella Basmati € 16.083,54

2: [merk B] Golden Sella Basmati € 2.152,50

3: Jasmine Rice (pandan) [merk C] € 0,00

4: [merk D] Indian Basmati € 11.929,23

5: [merk E] Parboiled Longgrain Rice € 9.502,49

6: Breukrijst € 1.320,00

7: Overige witte rijst € 0,00

Nu tegen de feitenvaststelling door de rechtbank, als hiervoor vermeld, door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat het Hof ook van die feiten uit. Het Hof voegt daaraan nog de volgende feiten toe.

2.2.

Belanghebbende heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd van [A] , de Indiase producent van [merk A] Golden Sella Basmati. Deze verklaring, met dagtekening 11 januari 2016, luidt:

“Herewith we declare that [A] ( [A] ) started export of [merk A] golden sella rice and other variety of rice to [X] since 2004. Under [merk A] golden sella we exported brown basmati (1006.20) in 15 kg jute bags and 5 kg bags.

According to market demand and to meet European standards we have changed our bag design and replaced the jute bags by red fabric bags in 2009.

Due to lack of expansion of sales in concert wit [X] in 2010 we agreed to pack polished rice (1006.30) instead of brown basmati. The first container carrying polished rice was the container against invoice 3147/EXP/2010-11. In order to prevent confusion about the merchandise we started to mention the H.S. code on the form A from invoice 3181/EXP/2010-11.

Our decision to export polished basmati resulted in increase of sales within 6 months. [X] is a valued partner in Europe and currently is selling more that 5 container of [merk A] sella every month.”

2.3.

Belanghebbende heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd van [D] , de Thaise producent van [merk F] parboiled rijst. Deze verklaring, met dagtekening 30 januari 2014, luidt:

“With this letter we declare that we have been doing business with [X] , Mr. [X] , since 2007. When we started business we were supplying Mr. [X] one of our own brand. After a while Mr. [X] wants to develop his own private label and then he started [merk G] in 10lbs and 20kg.

The rice packed in [merk G] rice is the same as in [merk H] packing. Till now. We have supplied parboiled rice in [merk H] packing and after that we started supplying Parboiled rice in [merk G] packing. To avoid any misunderstanding beneath we have inserted the pictures of our own packing “ [merk H] ” and the packing designed by Mr. [X] .”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of de bestreden UTB terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is uitgereikt.

3.2.

Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing