Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5117, 16/00177 en 16/00178

Gerechtshof Amsterdam, 01-12-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5117, 16/00177 en 16/00178

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 december 2016
Datum publicatie
7 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:5117
Zaaknummer
16/00177 en 16/00178

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting; belanghebbende betrekt andere aanslagen en betalingen in het geding die geen voorwerp van geschil zijn; betalingsproblemen belanghebbende beïnvloeden beoordeling voorliggende aanslagen niet; bevestiging uitspraak rechtbank

Uitspraak

Kenmerken 16/00177 en 16/00178

1 december 2016

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 6 april 2016 in de zaken met kenmerken HAA 15/3335 en 15/3336 van de Rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

(gemachtigde: mr. J.N.A.H. Renckens).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.189.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 114.630. Voorts is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 226.

1.2.

De tegen de onder 1.1.1 en 1.1.2 genoemde aanslagen en beschikking ingestelde bezwaren zijn door de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

De daartegen ingestelde beroepen zijn door de rechtbank in haar uitspraak van 12 november 2013 (ECLI:NL:RBNHO:2013:10812) niet-ontvankelijk (betreffende de aanslag Zvw) respectievelijk ongegrond (betreffende de aanslag ib/pvv en de verzuimboete) verklaard.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroepen ingesteld.

1.4.

Het Hof heeft in haar uitspraak van 26 maart 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:1753), voor zover van belang, de uitspraak van de rechtbank (deels) vernietigd, de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaren verklaard en de zaken teruggewezen naar de inspecteur teneinde opnieuw uitspraken op bezwaar te doen, met nevenbeslissingen zoals in de uitspraak van het Hof vermeld.

1.5.

Het door belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof ingestelde beroep in cassatie is met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie door de Hoge Raad bij arrest van 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2545, niet-ontvankelijk verklaard.

1.6.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juli 2015 de aanslag ib/pvv (met aanslagnummer eindigend op ‘ [kenmerk 1] ’) verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.367 en de verzuimboete in stand gelaten. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 juni 2015 de aanslag Zvw (met aanslagnummer eindigend op ‘ [kenmerk 2] ’) gehandhaafd.

1.7.

De tegen de onder 1.6 vermelde uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn bij de bestreden uitspraak van 6 april 2016 door de rechtbank ongegrond verklaard.

1.8.

De tegen deze uitspraak van de rechtbank door belanghebbende (in één geschrift vervatte) ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 28 april 2016. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.9.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op 15 juni 2016 en 20 oktober 2016. Afschriften van deze nadere stukken zijn toegezonden aan de inspecteur.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2016. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en de gemachtigde voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“1. Eiser heeft in 2010 een AOW-uitkering ontvangen ten bedrage van € 14.630.

2. Aan eiser is in 2010 totaal een bedrag van € 11.567 dan wel € 12.845,17 uitgekeerd door het UWV op grond van de Werkloosheidwet wegens weersomstandigheden.

3. Aan eiser is op of omstreeks 28 februari 2011 een aangiftebiljet ib/pvv uitgereikt voor het jaar 2010.

4. Op 27 juni 2011 is aan eiser een herinnering gestuurd en op 29 mei 2012 is aan eiser een aanmaning verzonden voor het indienen van de aangifte ib/pvv voor het jaar 2010.

5. Op 13 maart 2013 zijn de aanslagen ib/pvv en Zvw ambtshalve vastgesteld.

6. Bij brief van 25 februari 2015 heeft eiser een berekening van zijn inkomen uit werk en woning voor het jaar 2010 naar het Gerechtshof Amsterdam gestuurd. Deze is gebaseerd op de alsnog opgestelde jaarstukken voor 2010 en vermeld een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.367.”

2.2.

Nu de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof tussen partijen in geschil of de aanslagen tot de juiste hoogte zijn vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de uitkeringen van het UWV terecht tot de winst zijn gerekend.

3.2.

Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en hetgeen partijen daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

4 De uitspraak van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing