Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2013, CA2228, BK 12/00187 Overdrachtsbelasting

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-06-2013, CA2228, BK 12/00187 Overdrachtsbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
4 juni 2013
Datum publicatie
6 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2013:CA2228
Formele relaties
Zaaknummer
BK 12/00187 Overdrachtsbelasting

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de stacaravan een onroerende zaak is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer: 12/00187

uitspraakdatum: 4 juni 2013

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 28 juni 2012, nummer AWB 11/3210,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 16 mei 2011 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd van € 3.900.

1.2 Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar geen vermindering van overdrachtsbelasting verleend.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 juni 2012 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde notaris mr. A, en, namens de Inspecteur, B.

1.7 Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

2.1 Bij akte van 4 januari 2011, verleden voor notaris mr. A te L, is ten behoeve van belanghebbende voor de duur van 25 jaar, ingaande op 1 januari 2011, een recht van erfpacht gevestigd op een perceel grond, kadastraal bekend gemeente M, sectie Y, nummer 00-, plaatselijk bekend als plaats nummer .. op Camping C. De grootte van het perceel is ongeveer 4 are en 96 centiare. Eigenaar van de grond is D B.V.

2.2 Ten tijde van het verlijden van de onder 2.1 genoemde akte is op het betreffende perceel een stacaravan aanwezig (hierna: de stacaravan). Deze stacaravan bevindt zich sinds omstreeks maart 2010 op dit perceel. Belanghebbende heeft deze stacaravan gekocht van E voor een bedrag van € 65.000. Tot de stukken van het geding behoort een op 23 januari 2011 gedagtekend en op 1 februari 2011 ondertekend koopcontract.

2.3 Tot de gedingstukken behoren voorts foto’s van de stacaravan. Partijen zijn het er, desgevraagd ter zitting, over eens dat de stacaravan als volgt omschreven kan worden: de caravan is "T"-vormig. De stacaravan en de schuur staan los op de grond, beide zijn technisch gezien verplaatsbaar. De houten zijwanden zijn met demonteerbare plinten tot aan de grond afgewerkt. Naast de stacaravan is een terras aangelegd van tegels, dat aansluit op de stacaravan. Naast het terras is tevens een houten berging geplaatst. Aan de tuinzijde sluit een houten veranda voorzien van een balustrade aan op de stacaravan. De veranda, die rust op in de grond verankerde palen, is gedeeltelijk tot aan de grond afgewerkt. Vanaf de veranda biedt een afstap met twee treden toegang tot de tuin. De veranda grenst aan de toegangsdeur van de stacaravan alsmede aan twee terrasdeuren. De stacaravan is aangesloten op het water- en elektriciteitsnet en op de riolering.

2.4 Belanghebbende is voor de verkrijging van het recht van erfpacht met de eigenaar van het perceel van Camping C een eenmalige canon van € 54.173,68 overeengekomen. Blijkens het stempel erop is de onder 2.1 bedoelde akte geregistreerd in enkelvoud te N d.d. 6 januari 2011 en bedraagt de overdrachtsbelasting € 3.249, dat wil zeggen 6% van € 54.150. Deze overdrachtsbelasting is op aangifte voldaan.

2.5 Geen overdrachtsbelasting is voldaan ter zake van de verkrijging van de stacaravan. De Inspecteur heeft terzake hiervan de in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd over het door belanghebbende aan de verkoper voldane bedrag van € 65.000.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de stacaravan een onroerende zaak is.

3.2 Belanghebbende stelt dat de stacaravan geen onroerende zaak is, zodat ter zake van de verkrijging ervan geen overdrachtsbelasting verschuldigd is en concludeert mitsdien tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.3 De Inspecteur stelt primair dat de stacaravan een onroerende zaak is en dat derhalve overdrachtsbelasting verschuldigd is ter zake van de vestiging van het recht van erfpacht. De Inspecteur stelt zich subsidiair op het standpunt dat belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is ter zake van verkrijging van de economische eigendom van de stacaravan als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet belastingen van rechtsverkeer, tekst 2011 (hierna: de Wet). De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Gelijk de Rechtbank heeft overwogen, dient voor de beantwoording van de vraag of ter zake van de verkrijging van de stacaravan overdrachtsbelasting verschuldigd is, vooreerst te worden aangesloten bij de civielrechtelijke criteria die zijn gegeven voor de beantwoording van de vraag of een gebouw of werk duurzaam verenigd is met de grond in de zin van artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit artikel bepaalt dat onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken en dat roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.

4.2 Volgens vaste jurisprudentie is een gebouw of werk duurzaam verenigd met de grond in de zin van artikel 3:3 van het BW wanneer het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Staat vast dat een gebouw of werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, dan is de technische mogelijkheid om het bouwsel te verplaatsen niet meer van belang. Bij de beantwoording van de vraag of een gebouw of een werk bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer of degene in wiens opdracht het bouwwerk is aangebracht voor zover deze naar buiten kenbaar is (vgl. HR 31 oktober 1997, nr. 16404, NJ 1998, 97 en HR 6 juni 2003, nr. 36075, LJN AD3578).

4.3 Belanghebbende stelt dat de onderhavige stacaravan een roerende zaak is die ingevolge de wettelijke bepalingen op geen enkele andere wijze dan door middel van natrekking (artikel 3:4 BW) onroerend in de zin van artikel 3:3 BW kan worden. Dit vereist dat de stacaravan zodanig met de hoofdzaak - de grond - verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken. Aan deze voorwaarde is, aldus belanghebbende, niet voldaan.

4.4 De stelling van belanghebbende is onjuist. De stacaravan van belanghebbende is naar aard, uiterlijk, inrichting en bevestiging als onder de feiten beschreven, alsmede gelet op de tot de stukken van het geding behorende foto's, ten tijde van het vestigen van het recht van erfpacht bestemd om duurzaam ter plaatse de functie van recreatiewoning te vervullen. Gesteld noch aannemelijk is dat belanghebbende met betrekking tot de stacaravan een ander voornemen zou hebben. De omstandigheid dat de stacaravan eerder door de verkoper E elders op de camping was geplaatst is een omstandigheid die niet kenbaar is uit aard en inrichting van de stacaravan en staat niet in de weg aan het oordeel dat de stacaravan blijkens de naar buiten kenbare bedoeling van de bouwer of degene die opdracht tot plaatsing heeft gegeven, bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Dat een stacaravan die duurzaam met de grond is verenigd door natrekking eventueel eigendom wordt van een derde - zoals de D B.V. als eigenaar en verhuurder van de grond - doet hier niet aan af (vgl. HR 24 juni 2005, nr. 38.183, LJN AQ7093).

4.5 Uit het voorgaande volgt, naar het oordeel van het Hof, dat de stacaravan ten tijde van het vestigen van het recht van erfpacht als een (zelfstandige) onroerende zaak als bedoeld in artikel 3:3 van het BW moet worden aangemerkt. Het Hof komt daarom niet meer toe aan de beantwoording van de door belanghebbende opgeworpen vraag of de stacaravan eerst door natrekking als bedoeld in artikel 3:4 BW, bestanddeel van een (andere) onroerende zaak kan worden. Voor de door belanghebbende voorgestane volgorde van beoordeling – een toets op grond van artikel 3:4 van het BW voorafgaand aan een toets op grond van artikel 3:3 van het BW – biedt het wettelijk systeem naar het oordeel van het Hof geen steun.

4.6 Het onder 4.4 gegeven oordeel brengt mee dat de waarde van de stacaravan eveneens tot de in artikel 9 van de Wet bepaalde maatstaf van heffing behoort. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de stacaravan € 65.000 bedraagt.

4.7 Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, mr. R. den Ouden en

mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 4 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (E. Polak)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 juni 2013

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.