Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5071, 13/01092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-06-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:5071, 13/01092

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 juni 2014
Datum publicatie
4 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:5071
Formele relaties
Zaaknummer
13/01092

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Proceskosten. Beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Vier objecten verenigd in één geschrift. Vier bezwaarschriften. Eén punt voor proceshandelingen.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/01092

uitspraakdatum: 24 juni 2014

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de Directeur van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (hierna: de heffingsambtenaar)

en op het incidentele hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 september 2013, nummer AWB 13/599, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) ten aanzien van belanghebbende de waarde van – voor zover te dezen van belang – vier in de gemeente [Z] gelegen onroerende zaken bij in één geschrift vervatte beschikkingen voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld.

1.2

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de voor de vier onroerende zaken vastgestelde waarden verminderd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een vergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten toegekend, waaronder een bedrag van € 352,50 ter zake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

1.3

Belanghebbende is tegen de uitspraak inzake de proceskosten in beroep gekomen. De rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 30 september 2013 gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar inzake de proceskosten vernietigd en, naast een vergoeding van € 125 voor een taxatierapport, de vergoeding voor de door belanghebbende in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 587,50. Voorts heeft de Rechtbank belanghebbende een vergoeding voor in beroep gemaakte proceskosten toegekend ten bedrage van € 472.

1.4

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij voorts incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft dit incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 15 mei 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [A] namens de heffingsambtenaar en [B] als de gemachtigde van belanghebbende.

1.7

De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Ten aanzien van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet WOZ de waarden van – voor zover te dezen van belang – vier in de gemeente [Z] gelegen onroerende zaken bij beschikkingen vastgesteld. De beschikkingen zijn verenigd in één biljet. De onroerende zaken betreffen verschillende objecten, te weten een woning, een woon/winkelpand, een atelier/werkruimte en een horecapand).

2.2

De gemachtigde van belanghebbende, die aan belanghebbende beroepsmatig rechtsbijstand verleent op basis van no cure no pay, heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen. Hij heeft vier afzonderlijke bezwaarschriften ingediend.

2.3

De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft hij de vastgestelde waarden van de onroerende zaken verminderd.

2.4

Belanghebbende heeft in bezwaar verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft de heffingsambtenaar, in afwijking van het verzoek van belanghebbende, vastgesteld op € 352,50 (1 punt voor het bezwaarschrift x € 235 x 1,5 voor de wegingsfactor).

2.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar inzake de proceskosten beroep ingesteld bij de Rechtbank. Daarbij heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat, nu vier afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend, voor de proceshandelingen vier punten dienen te worden toegekend en dat voor het gewicht van de zaak een wegingsfactor 1 dient te worden gehanteerd. De Rechtbank heeft belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Zij heeft de vergoeding ter zake van in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand nader vastgesteld op € 587,50 (3 x € 235 x 0,5 = € 352,50 en 1 x € 235 x 1 = € 235). Voorts heeft de Rechtbank belanghebbende voor de fase van beroep een proceskostenvergoeding toegekend van € 472 (2 punten voor proceshandelingen x € 472 x 0,5 voor de wegingsfactor).

2.6

Tegen deze beslissing heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep aangetekend.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is in geschil of de heffingsambtenaar ter zake van de in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand terecht is uitgegaan van één punt voor de ingediende bezwaarschriften. Voorts houdt de hoogte van de wegingsfactor partijen verdeeld.

3.2

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, gelet op de arresten van de Hoge Raad van 13 juli 2012, nr. 11/01222, ECLI:NL:HR:2012:BX0892 en 12 april 2013, nr. 12/02674, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, terecht is uitgegaan van één punt voor het indienen van de bezwaarschriften. Voorts acht de heffingsambtenaar toepassing van een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak op haar plaats. Nu evenwel in bezwaar is uitgegaan van factor 1,5 voor het gewicht van de zaak, dient – aldus de heffingsambtenaar nader ter zitting – factor 1,5 voor het gewicht van de zaak in aanmerking te worden genomen.

3.3

Belanghebbende stelt zich daarentegen op het standpunt dat genoemde arresten niet van toepassing zijn in het onderhavige geval, aangezien hier vier afzonderlijke bezwaarschriften zijn ingediend. Mitsdien dienen, aldus belanghebbende, vier punten te worden toegekend voor de proceshandelingen en een wegingsfactor 1. Subsidiair bepleit belanghebbende toepassing van één punt voor de proceshandelingen en een wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van de proceskosten voor in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en tot handhaving van de vergoeding voor die kosten op een bedrag van € 352,50.

3.6

Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergoeding van de proceskosten voor in bezwaar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en tot vergoeding van die kosten tot een bedrag van € 940 (4 x € 235 x 1). Subsidiair bepleit belanghebbende een vergoeding voor genoemde kosten tot een bedrag van € 470 (1 x € 235 x 2).

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing