Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-08-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6455, 11/00441 en 11/00442 schadevergoeding

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-08-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:6455, 11/00441 en 11/00442 schadevergoeding

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 augustus 2014
Datum publicatie
29 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:6455
Zaaknummer
11/00441 en 11/00442 schadevergoeding

Inhoudsindicatie

Immateriële schadevergoeding. Overschrijding redelijke termijn in beroepsfase en hogerberoepsfase.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummers 11/00441 en 11/00442

uitspraakdatum: 19 augustus 2014

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

in het geding over een verzoek tot vergoeding van immateriële schade tussen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 111.043. Daarbij is voorts bij beschikking € 8.516 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 38.118. Daarbij is € 339 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3

Bij uitspraken op bezwaar is de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 verminderd tot een navorderingsaanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 100.422 en de beschikking heffingsrente tot € 7.417. De navorderingsaanslag WAZ 2002 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente zijn gehandhaafd door de Inspecteur.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 5 september 2013 te Arnhem. Met instemming van partijen zijn de hoger beroepen geregistreerd onder de nummers 11/00438 tot en met 11/00448 ter zitting gelijktijdig behandeld.

1.7

Het Hof heeft bij uitspraak van 22 oktober 2013, nrs. 11/00441 en 11/00442 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente, het beroep tegen de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente gegrond verklaard, de betreffende uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 verminderd tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 99.988, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag WAZ 2002 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente bevestigd.

1.8

Het Hof heeft in diezelfde uitspraak het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak op het verzoek van belanghebbende om een vergoeding voor geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

1.9

Het Hof heeft de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) (hierna: de Staat) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 5 december 2013 heeft de Staat aan het Hof medegedeeld zich in deze procedure te refereren aan het oordeel van het Hof.

1.10

Het Hof heeft een afschrift van deze brief aan de Inspecteur gezonden en hem in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verzoek van belanghebbende om toekenning van een vergoeding voor geleden immateriële schade. De Inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

1.11

Belanghebbende heeft – daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld – vervolgens schriftelijk op de brieven van de Staat en de Inspecteur gereageerd.

1.12

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, voorts de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.13

Partijen hebben het Hof toestemming verleend om zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen in deze zaak.

2 De vaststaande feiten

2.1

Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 met dagtekening 12 december 2007 is op 13 december 2007 door de Inspecteur ontvangen.

2.2

Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag WAZ 2002 met dagtekening 14 december 2007 is op 9 januari 2008 door de Inspecteur ontvangen.

2.3

De Inspecteur heeft op 28 juli 2008 uitspraak gedaan op het bezwaar gericht tegen de aanslag WAZ 2002, op diezelfde dag de gronden van de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2002 aan belanghebbende bekendgemaakt en vervolgens op 13 augustus 2008 formeel op het bezwaar gericht tegen die aanslag beslist.

2.4

Het door belanghebbende tegen deze uitspraken ingestelde beroep heeft de Rechtbank op 12 augustus 2008 ontvangen. De Rechtbank heeft op 28 april 2011 uitspraak gedaan.

2.5

Het Hof heeft op 6 juni 2011 het hogerberoepschrift van belanghebbende ontvangen. Belanghebbende heeft in hoger beroep verzocht om een vergoeding voor geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar, beroep en hoger beroep. Het Hof heeft op 22 oktober 2013 uitspraak gedaan in de hoofdzaak.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of, en zo ja tot welk bedrag, belanghebbende – met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht – recht heeft op toekenning van een vergoeding voor geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3.2

Belanghebbende voert aan dat de bezwaarfase is vertraagd doordat ten tijde van het vaststellen van de aanslagen het boekenonderzoek nog niet was afgerond. De lange duur van de beroepsfase vloeit, aldus belanghebbende, voort uit de vele malen dat door de Rechtbank uitstel werd verleend aan de Inspecteur en uit de onvoldoende voortvarende houding van de Rechtbank. Belanghebbende verzoekt het Hof voor iedere fase te toetsen of de redelijke termijn is overschreden en de tijdsduur van de procedure als geheel te toetsen. Van een samenhang tussen de diverse zaken is zijns inziens geen sprake.

3.3

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase, die aan hem is te wijten. Verder wijst hij erop dat de zaken met de hofnummers 11/00441, 11/00442, 11/00443, 11/00445 en 11/00446 met elkaar samenhangen nu de opgelegde (navorderings)aanslagen voortvloeien uit dezelfde controle.

3.4

De Staat refereert zich aan het oordeel van het Hof.

3.5

Alle partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing