Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-10-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7988, 13/01072

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-10-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:7988, 13/01072

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 oktober 2014
Datum publicatie
24 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:7988
Zaaknummer
13/01072

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting. Inkoop van eigen aandelen in Antilliaanse vennootschap. Toewijzing heffingsrecht. Gelijkgestelde deelneming ? Strijd met Europees recht? Eigen LGO vormt geen derde staat.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/01072

uitspraakdatum: 14 oktober 2014

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 september 2013, nummer AWB 12/3367, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (thans: Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, hierna: de Inspecteur)

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de dividendbelasting opgelegd van € 295.855.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 262.861.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden die het ter verdere behandeling heeft doorgestuurd naar de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 september 2013 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] en mr. drs. [B] als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede drs. [C] en [D] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Afschriften hiervan zijn op 29 augustus 2014 aan partijen verzonden.

1.8

Naar aanleiding van het arrest van het HvJ EU van 5 juni 2014, nrs. C-024/12 en C-27/12 (X BV en TBG Limited) heeft het Hof partijen in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren. Zij hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.

1.9

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [A] en mr. drs. [B] als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede drs. [C] en [D] namens de Inspecteur.

1.10

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt die aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

[E] te [L], België (hierna: [E]) is enig aandeelhouder van [F] N.V. die is gevestigd te [M], Nederlandse Antillen (hierna: [F]). Het bestuur van [F] berustte in 2000 bij [G] N.V. te [M].

2.2

[E] is in 1997 toegetreden tot het management van de zogenoemde [H]-groep. In verband daarmee is [E] de mogelijkheid geboden deel te nemen in het aandelenkapitaal van [I] BV (hierna: [I]), de toenmalige – indirecte – aandeelhoudster van de [H]-groep. [E] heeft daarvan gebruik gemaakt en de verworven aandelen ondergebracht in [F]. [E] verricht zijn werkzaamheden voor de [H]-groep door tussenkomst van de in België gevestigde [J] waarvan hij enig aandeelhouder is.

2.3

In verband met een fusie in 1998 heeft [F] haar participatie in [I] geruild voor een participatie in belanghebbende, de nieuwe middellijk houdster van de aandelen in de [H]-groep. Na naamswijzigingen en wijzigingen in het aandelenkapitaal door statutenwijzigingen, hield [F] uiteindelijk een belang van 4,25 percent in het aandelenkapitaal van belanghebbende.

2.4

Tot de stukken van het geding behoren overeenkomsten (waarvan één ten dele is ondertekend) waaruit kan blijken dat [F] de plicht heeft de aandelen in belanghebbende aan te bieden in het geval [E] zijn werkzaamheden voor de [H]-groep beëindigt. In het geval [E] zijn werkzaamheden beëindigt op eigen initiatief bedraagt de prijs voor het gehele aan te bieden pakket (certificaten van) aandelen één gulden.

2.5

Bij akte van 27 maart 2002 heeft belanghebbende de aandelen die werden gehouden door [F] voor € 1.929.010,62 ingekocht. Deze inkoop was een onderdeel van een reorganisatie van belanghebbende waarbij de [H] groep werd ontvlochten uit het concern van belanghebbende. De [H]-groep is overgenomen door [K] BV, een joint venture waarin ook [F] deelneemt. [E] is na deze inkoop een leidinggevende functie blijven vervullen in de [H]-groep.

2.6

In 2012 is de [H]-groep verkocht aan het Duitse [N]-concern. Ten tijde van die verkoop hield [F] een middellijk belang in de [H]-groep van 66,75 percent.

2.7

In verband met de in 2.5 genoemde inkoop van eigen aandelen heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd waarvan het bedrag als zodanig, na de vermindering bij het thans bestreden besluit, niet meer in geschil is.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag dividendbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de volgende twee vragen:

a. komt het heffingsrecht over het door [F] genoten voordeel in verband met de inkoop van de eigen aandelen door belanghebbende, gelet op de bepalingen in de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: de BRK) toe aan Nederland?

b. moet, indien het heffingsrecht aan Nederland toekomt, belastingheffing niettemin achterwege blijven omdat die heffing in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer zoals bedoeld in artikel 56 van het EG-Verdrag (thans artikel 63 VWEU; de feiten spelen zich echter af vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon)? Voor het antwoord op deze vraag is van belang:

b.1 of de deelneming van [F] in belanghebbende, ware [F] in Nederland gevestigd, als een zogenoemde gelijkgestelde deelneming kan worden aangemerkt;

b.2 of belanghebbende toegang heeft tot het EU-recht;

b.3 of een eventuele strijdigheid wordt opgeheven door de, in artikel 57 van het EG-Verdrag (64 VWEU) opgenomen, zogenoemde standstill-bepaling.

3.2

Belanghebbende beantwoordt de onder a. genoemde vraag ontkennend. Zij stelt daartoe dat op grond van de rechtspraak van de Hoge Raad de inkoop van eigen aandelen voor de toepassing van de BRK als een vervreemding moet worden aangemerkt. Het door [F] genoten voordeel in verband met die inkoop valt derhalve niet onder het dividendartikel in de BRK (artikel 11) maar onder het restartikel (artikel 20 BRK), waardoor het heffingsrecht niet aan Nederland toekomt maar aan de Nederlandse Antillen. Indien de vraag onder a. bevestigend moet worden beantwoord stelt belanghebbende dat de deelneming van [F] in belanghebbende kwalificeert als een gelijkgestelde deelneming zoals bedoeld in artikel 13, derde lid, laatste volzin, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb). In een dergelijk geval valt het voordeel onder de deelnemingsvrijstelling en mag inhouding van dividendbelasting achterwege blijven indien die (gelijkgestelde) deelneming behoort tot het vermogen van een in Nederland gedreven onderneming van de opbrengstgenieter (artikel 4, eerste lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, hierna: de Wet DivBel). Belanghebbende stelt dat de Nederlandse Antillen moeten worden aangemerkt als een derde land, en beroept zich op de vrijheid van kapitaalverkeer van artikel 56 van het EG-Verdrag. Belanghebbende stelt tot slot dat, ondanks dat sprake is van een gelijkgestelde deelneming, van een directe investering als bedoeld in artikel 57 van het EG-Verdrag geen sprake is, zodat de standstill-bepaling niet van toepassing is.

3.3

De Inspecteur is tegengestelde opvattingen toegedaan en verdedigt dat het heffingsrecht over het door [F] genoten voordeel, voor de toepassing van de Wet DivBel, aan Nederland toekomt. Het gaat om een voordeel uit inkoop van aandelen, genoten door een lichaam. Voor de toepassing van de Wet DivBel moet dit voordeel als dividend worden aangemerkt (artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a). Indien geen sprake is van dividend in de zin van de BRK valt het door [F] genoten voordeel onder artikel 19 van de BRK in welk geval het heffingsrecht ook aan Nederland toekomt. Het houden door [F] van de aandelen in belanghebbende gaat, gelet op de omstandigheid dat het bestuur van [F] is overgedragen aan een Trustkantoor, het normale vermogensbeheer niet te boven. Van enige betrokkenheid van [F] bij belanghebbende of (één van) haar dochterondernemingen, anders dan als aandeelhouder, blijkt niets. Nu belanghebbende geen of onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt rust op haar de verzwaarde last de feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit het tegendeel blijkt. Belanghebbende heeft daaraan niet voldaan. Van een gelijkgestelde deelneming is volgens de Inspecteur geen sprake. Aan een beroep op de vrijheid van kapitaalverkeer kan dan niet worden toegekomen. Voor het andersluidende geval stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de standstill-bepaling van artikel 57 van het EG-Verdrag van toepassing is zodat de vrijheid van kapitaalverkeer niet in de weg staat aan een heffing van dividendbelasting.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.

3.5

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing