Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8856, 12/00318

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8856, 12/00318

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
18 november 2014
Datum publicatie
21 november 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:8927
Zaaknummer
12/00318

Inhoudsindicatie

In geschil is de vraag of de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2010 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

Nummer 12/00318

uitspraakdatum: 18 november 2014

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z]

in de hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [A]

(hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 september 2012, nummer AWB 11/2450, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schiermonnikoog (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 10 te [L] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2010, voor het jaar 2011 vastgesteld op € 335.000. In het betreffende geschrift zijn ook de aanslagen in de onroerende-zaakbelasting (hierna: OZB) en de forensenbelasting bekend gemaakt.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de waardebeschikking gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 september 2012 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2014 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende zijn gemachtigde [B], alsmede de heffingsambtenaar [C], bijgestaan door [D], taxateur.

1.7

De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

De onroerende-zaak betreft een omstreeks 1958 gebouwde vrijstaande recreatiewoning op een perceel van 870 m² (hierna: de onroerende zaak). [A] was tot haar overlijden erfpachter van het betreffende perceel. De onderhavige beschikking en de aanslagen OZB en forensenbelasting zijn aan haar opgelegd. [A] is op 15 juli 2011 overleden. De procedure is daarna voortgezet door belanghebbende.

2.2

Het hiervoor genoemde perceel is blijkens de “akte van uitgifte van erfpacht” door het Rijk per 1 januari 1956 in erfpacht uitgegeven voor de duur van zestig jaar; dat recht eindigt derhalve op 31 december 2015. De erfpachtcanon bedraagt (thans) € 976 per jaar. Niet in geschil is dat aan de opstal geen positieve waarde kan worden toegekend.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is de vraag of de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2010 op een te hoog bedrag is vastgesteld.

3.2

Belanghebbende beantwoordt voormelde vraag bevestigend. Belanghebbende stelt dat de waardering conform de ficties in de Wet WOZ leiden tot een grote discrepantie tussen de WOZ-waarde en de werkelijke waarde van de onroerende zaak. Door de resterende korte duur van het erfpachtrecht is de onroerende zaak, nagenoeg, onverkoopbaar. Belanghebbende vindt het voorts onredelijk dat onder de gegeven omstandigheden de WOZ-waarde maatgevend is voor de te betalen erfbelasting. Belanghebbende, zo begrijpt het Hof, bepleit in dit kader een waarde van € 31.154,60. Belanghebbende voert voorts aan dat sprake is van schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. Subsidiair bestrijdt belanghebbende op inhoudelijke gronden de vastgestelde waarde en bepleit hij een waarde van € 272.500 onder verwijzing naar een door hem ingebracht taxatierapport. Ter zitting heeft de gemachtigde gesteld dat de OZB en de forensenbelasting geen deel uitmaken van deze procedure.

3.3

De heffingsambtenaar beantwoordt voormelde vraag ontkennend. De heffingsambtenaar heeft ter zitting benadrukt dat hij gehouden is te waarderen met inachtneming van de Wet WOZ en dat het hem niet vrijstaat hiervan af te wijken. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Partijen hebben voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken en door hen is verklaard ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing