Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3262, 12-00313

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3262, 12-00313

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 mei 2015
Datum publicatie
12 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:3262
Formele relaties
Zaaknummer
12-00313

Inhoudsindicatie

In hoger beroep doet belanghebbende primair een beroep op toepassing van de vrijstelling conform het bepaalde in artikel 17e van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Subsidiair beroept belanghebbende zich op toepassing van een vrijstelling conform het Besluit van 24 februari 1993, VB93/447.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 12/00313

uitspraakdatum: 7 mei 2015

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Fiscale eenheid [X] B.V. en [Y] B.V. te [Z]

(hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 september 2012, nummer AWB 11/336, in het geding tussen de belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Heerenveen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 december 2009 tot en met 31 december 2009 het bedrag van € 33.724 omzetbelasting op aangifte voldaan.

1.2

Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2010 het bedrag van € 26.868 omzetbelasting op aangifte voldaan.

1.3

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen beide op aangifte voldane bedragen.

1.4

De Inspecteur heeft, bij in één geschrift vervatte uitspraken met dagtekening 23 december 2010, de bezwaren afgewezen.

1.5

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 13 september 2012 ongegrond verklaard.

1.6

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [B] en mr. [C].

1.9

Partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.10

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is aangemerkt als een fiscale eenheid voor de heffing van omzetbelasting. De fiscale eenheid bestaat uit de ondernemingen [X] B.V. en [Y] B.V.

2.2

[X] B.V. drijft in Nederland een veehandelsbedrijf en [Y] B.V. drijft in Duitsland een veehandelsbedrijf.

2.3

[Y] B.V. is (statutair) in Nederland gevestigd en heeft een vestiging in Duitsland, die als een vaste inrichting van [Y] B.V. wordt aangemerkt.

2.4

In de periode 1 december 2009 tot en met 31 januari 2010 heeft [Y] B.V. vee geleverd aan [X] B.V., waarbij vee vanuit Duitsland naar Nederland is overgebracht.

2.5

In verband met de onder 2.4 vermelde overbrenging heeft belanghebbende in Nederland op aangifte omzetbelasting voldaan. In de aangifte omzetbelasting over het tijdvak december 2009 heeft belanghebbende een omzet van € 562.074 aan intracommunautaire verwervingen aangegeven, met een omzetbelastingbedrag van € 33.724 (tarief 6%). In de aangifte omzetbelasting over het tijdvak januari 2010 heeft belanghebbende een omzet van € 447.811 aan intracommunautaire verwervingen aangegeven en een omzetbelastingbedrag van € 26.868 (tarief 6%).

2.6

[X] B.V. paste in de in geding zijnde periode de veehandelregeling toe als bedoeld in het besluit van de staatssecretaris van 15 juni 2006, nr. 2005/3096M.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep doet belanghebbende primair een beroep op toepassing van de vrijstelling conform het bepaalde in artikel 17e van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Subsidiair beroept belanghebbende zich op toepassing van een vrijstelling conform het Besluit van 24 februari 1993, VB93/447.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot gegrond verklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot teruggaaf van omzetbelasting over de tijdvakken december 2009 en januari 2010.

3.4

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Wettelijk kader

5 Beoordeling van het geschil

6 Proceskosten

7 Beslissing