Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3361, 14-00129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3361, 14-00129

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 mei 2015
Datum publicatie
18 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:3361
Zaaknummer
14-00129

Inhoudsindicatie

In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten in bezwaar conform de forfaitaire normen van het Besluit. Belanghebbende neemt in hoger beroep niet langer het standpunt in dat hij recht heeft op een integrale vergoeding van de proceskosten. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Leeuwarden

nummer 14/00129

uitspraakdatum: 12 mei 2015

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 januari 2014, nummer AWB LEE 12/1545, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft op 13 juli 2011 aangifte gedaan voor belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ter zake van de registratie van een personenauto en heeft de verschuldigde BPM ten bedrage van € 5.546 op 18 juli 2011 voldaan.

1.2

Belanghebbende heeft op 21 augustus 2011 bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte BPM.

1.3

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de verschuldigde BPM verminderd tot € 4.852 en belanghebbende een vergoeding wegens de in bezwaar gemaakte proceskosten toegekend van € 54,50.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden (thans de rechtbank Noord-Nederland, hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 14 januari 2014 ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6

Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2015 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] als zijn gemachtigde, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door [C].

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft op 13 juli 2011 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van een personenauto in het kentekenregister en heeft op 18 juli 2011 het bedrag van € 5.546 aan BPM voldaan, berekend aan de hand van artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM).

2.2

De gemachtigde van belanghebbende heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte, welk bezwaar bij de Inspecteur is ingekomen op 21 augustus 2011.

2.3

Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012, nr. 11/00785, ECLI:NL:HR:2012:BV7393, waarin is geoordeeld dat artikel 10, lid 2, van de Wet BPM in strijd komt met het Europese gemeenschapsrecht, heeft de Inspecteur het bezwaar bij uitspraak van 25 juni 2012 gegrond verklaard, de BPM verminderd en een proceskostenvergoeding aan belanghebbende toegekend van € 54,50.

2.4

Ter zitting in eerste aanleg heeft de Inspecteur over de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar het volgende verklaard: “Er is bij de toekenning van de PKV in bezwaar niet een wegingsfactor van 0,25 toegepast. Wij wilden € 50 toekennen wegens samenhang, maar dit konden we niet in het systeem invoeren. Daarom hebben we gekozen om het als een kwart van een punt in het systeem in te voeren.”.

2.5

De gemachtigde van belanghebbende is door belanghebbende ingeschakeld op no cure no pay-basis. In hoger beroep maakt belanghebbende niet langer aanspraak op een integrale vergoeding van de kosten, maar verzoekt hij om vergoeding conform de forfaitaire normen in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).

2.6

De gemachtigde van belanghebbende heeft in de jaren 2010 tot en met 2012 naast het vorenbedoelde bezwaarschrift een zeer groot aantal bezwaarschriften ingediend bij de Belastingdienst. De bezwaren zien alle op de heffing van BPM ter zake van de registratie van (gebruikte) personenauto’s in het Nederlandse kentekenregister. Voormelde procedures bevatten een aantal geschilpunten, die in wisselende samenstelling voorkomen.

2.7

In het kader van de afhandeling van het grote aantal bezwaarschriften hebben de Inspecteur en belanghebbendes gemachtigde besprekingen gevoerd ten einde tot een oplossing te komen voor deze geschillen. De besprekingen hebben geleid tot een met dagtekening 17 februari 2012 gesloten vaststellingsovereenkomst, ter zake van circa 60 percent van de ingediende bezwaarschriften. Er hebben voorts op 4 mei en 15 juni 2012 hoorgesprekken plaatsgevonden ter afhandeling van de bezwaarschriften. Tot de gedingstukken behoort onder meer het verslag van een hoorgesprek tussen de gemachtigde van belanghebbende en twee vertegenwoordigers van de Belastingdienst BO Roosendaal en BO Utrecht dat op 15 juni 2012 heeft plaatsgevonden te Eindhoven. In dit verslag is onder meer het volgende vermeld: “Bij de introductie van dit gesprek geeft (de vertegenwoordiger van de Belastingdienst BO Utrecht) aan dat dit hoorgesprek betrekking heeft op alle bezwaarschriften tegen de voldoening van belasting op eigen aangifte. Zo ook van de BO Doetinchem, Roermond en Emmen.”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten in bezwaar conform de forfaitaire normen van het Besluit. Belanghebbende neemt in hoger beroep niet langer het standpunt in dat hij recht heeft op een integrale vergoeding van de proceskosten. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade.

3.2

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten, tot een veroordeling van de Inspecteur in de vergoeding van de forfaitaire proceskosten van bezwaar, beroeps en hoger beroep.

3.4

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing