Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3788, 13/00960

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-05-2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3788, 13/00960

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
27 mei 2015
Datum publicatie
5 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2015:3788
Zaaknummer
13/00960

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Aanbod indiening nieuwe stukken geweigerd. Aftrek voorbelasting. Bewijs. Ondeugdelijke facturen

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 13/00960

uitspraakdatum: 27 mei 2015

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 6 augustus 2013, nummer AWB 12/3796 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 14.135. Daarbij is voorts een vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd van € 3.533 en is hem heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.895.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en beschikkingen inzake de boete en heffingsrente gehandhaafd. Nadien heeft de Inspecteur ambtshalve de vergrijpboete verminderd tot € 1.750.

1.3.

Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard voor zover het de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de heffingsrente betreft en gegrond voor zover het de boetebeschikking betreft. De op de boetebeschikking betrekking hebbende uitspraak op bezwaar is door de Rechtbank vernietigd en de boete is door haar vastgesteld op € 1.750, overeenkomstig de ambtshalve door de Inspecteur verleende vermindering.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoort, naast vorenbedoelde stukken, voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 9 april 2015 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door [A], [B], [C], [D] en [E]. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [F], [G] en [H].

1.7.

De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met rolnummers 13/00957, 13/00958 en 13/00959 die betrekking hebben op aan belanghebbende opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2005, 2006 en 2008.

1.8.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben een pleitnota overgelegd.

1.9.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van eenmanszaak. De onderneming heeft twee vestigingen, één in [Z] (uitgeoefend onder de naam “[I]”) en één in [J] (uitgeoefend onder de naam “[K]”). In de vestiging te [Z] bestaan de ondernemingsactiviteiten uit de verkoop van Surinaamse levensmiddelen (zoals onder meer rijst, roti, vis, vlees en bananen) alsmede uit de verkoop van drogisterijartikelen, snoep en tabak. In de vestiging te [J] houdt belanghebbende zich bezig met de bemiddeling bij de verkoop van vliegtickets met – vooral – bestemming Suriname.

2.2.

Naar aanleiding van de bevindingen van een in 2006 bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Daarbij is belanghebbende voorts een vergrijpboete opgelegd van 25% van de nageheven belasting, welke boete door de Inspecteur echter is gematigd tot 10% wegens ‘verzachtende omstandigheden’ (kort gezegd een gebrekkige begeleiding door de toenmalige adviseur).

2.3.

Belanghebbende heeft over het tijdvak 2005 een aangifte omzetbelasting ingediend, naar een teruggaaf van € 1.882. Over de jaren 2006, 2007 en 2008 heeft belanghebbende, ondanks de uitnodigingen daartoe door de Inspecteur, geen aangiften omzetbelasting ingediend. Hij heeft de – ambtshalve – door de Inspecteur opgelegde naheffingsaanslagen afgewacht en betaald (2006: € 250, 2007: € 300 en 2008 € 400).

2.4.

In december 2009 is wederom een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek – zoals vastgelegd in het tot de stukken van het geding behorende rapport van 7 juni 2010 – heeft de Inspecteur geconcludeerd dat de administratie van belanghebbende niet voldoet aan de wettelijke eisen. In de administratie van belanghebbende is in het geheel geen rekening gehouden met de (verschuldigdheid van) omzetbelasting. De Inspecteur heeft op basis van de beschikbare gegevens (zoals inkoopfacturen, debiteurenontvangsten en crediteurenbetalingen) een berekening van de omzetbelasting gemaakt die belanghebbende volgens de Inspecteur over de jaren 2005 tot en met 2008 verschuldigd zou zijn. Volgens de Inspecteur is belanghebbende over genoemde periode in totaal een bedrag van € 14.135 verschuldigd (2005: € 5.223, 2006: € 3.193, 2007: € 2.201 en 2008: € 3.518). Volgens de Inspecteur is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat dit bedrag aan omzetbelasting niet is betaald. In verband hiermee achtte hij oplegging van een vergrijpboete van 50% aan belanghebbende op haar plaats maar vanwege (onder meer) de omstandigheid dat ook in de sfeer van de inkomstenbelasting vergrijpboeten aan belanghebbende zullen worden opgelegd, heeft de Inspecteur de vergrijpboete gematigd tot 25% van de nageheven omzetbelasting.

2.5.

Een en ander is door de Inspecteur geformaliseerd op 31 augustus 2010: er is € 14.135 aan omzetbelasting nageheven, een vergrijpboete van € 3.533 opgelegd en € 1.895 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.6.

In bezwaar heeft belanghebbende onder meer het standpunt ingenomen dat de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een aftrek van voorbelasting ter zake van inkopen van rijst bij de firma [L] te [M]. Daartoe heeft belanghebbende verschillende facturen aan de Inspecteur overgelegd (hierna: de [L]-facturen). Op die facturen ontbreken onder meer het btw-identificatienummer van de leverancier, het adres van de leverancier en de naam en het adres van de afnemer van de goederen. In verband hiermee heeft de Inspecteur de door belanghebbende geclaimde aftrek van voorbelasting inzake de [L]-facturen niet in aanmerking genomen en het bezwaar bij uitspraken van 7 oktober 2011 afgewezen. Vervolgens heeft de Inspecteur bij ambtshalve genomen besluit van 31 december 2011 de boete vanwege de slechte financiële omstandigheden van belanghebbende verminderd tot € 1.750.

2.7.

In beroep bij de Rechtbank werd belanghebbende bijgestaan door mr. [N] FB. Die adviseur stelde zich op het standpunt dat belanghebbende over het onderhavige tijdvak een bedrag van € 8.897 aan omzetbelasting verschuldigd is (brief van 2 maart 2013, blz. 7).

2.8.

De Rechtbank heeft beslist dat de Inspecteur terecht de voorbelasting op de rijstinkopen (de [L]-facturen) niet in aanmerking heeft genomen. Belanghebbende heeft volgens de Rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de rijstinkopen daadwerkelijk zijn gedaan ten laste van het bedrijfsresultaat van belanghebbende.

2.9.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende zelf een hogerberoepschrift ingediend. In de loop van de procedure in hoger beroep heeft belanghebbende zich vervolgens laten bijstaan door een nieuwe gemachtigde, de heer E.H. [C] (hierna: [C]). Bij brief van 28 juli 2014 van de griffier van het Hof zijn partijen uitgenodigd voor een zitting op 10 september 2014 te Arnhem. In een op 1 september 2014 ontvangen faxbericht van belanghebbende zijn berekeningen van [C] opgenomen met betrekking tot het resultaat van belanghebbende over de jaren 2005, 2006 en 2008. In de begeleidende brief, opgemaakt door [C] op 1 september 2014, is het volgende vermeld:

“Ten behoeve van de zitting van de Rechtbank te Arnhem op 10 september 2014 aangaande uw geschil met de Belastingdienst aangaande o.a. de hoogte van de respectievelijke resultaten per de jaren 2005, 2006 en 2008 delen wij u het volgende mede:

Wij hebben de administratie van uw beide bedrijven [I] en [K] gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd.

Op bijgaand overzicht hebben wij per boekjaar weergegeven hoe de resultaten door de Belastingdienst zijn vastgesteld en de resultaten zoals ons kantoor die heeft berekend. Dit overzicht gaat hierbij.

De analyses van de administratie en de resultaten zoals door ons berekend, zijn reeds in uw bezit, inclusief de aanbevelingen. Bij de zitting op 10 september 2014 zullen wij afdrukken ervan meenemen.

Ons kantoor heeft eveneens de jaren 2010 tot en met 2013 gecontroleerd en daarvan de herziene resultaten vastgelegd. Daaruit bleek tevens, dat onze administratieve aanbevelingen grotendeels zijn opgevolgd. Zo is o.a. voor de [I] een elektronische groepenkassa in gebruik genomen.

Ten aanzien van de omkering van de bewijslast heeft [O] op 26 juli 2012, 2 maart 2013, op 14 maart 2013 en 20 november 2013 de argumenten hiertegen reeds neergelegd. Wij menen daaraan niets te hoeven toevoegen.

Naar uw mededeling bleek onlangs de Belastingdienst bereid om voor genoemde jaren alsnog bezwaarschriften tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen in behandeling te willen nemen.”

2.10.

Op 4 september 2014 is daarop een reactie van de Inspecteur ontvangen.

2.11.

Naar aanleiding van deze nadere stukken heeft het Hof besloten de geplande zitting van 10 september 2014 geen doorgang te laten vinden. In dit verband schreef de griffier van het Hof bij brief van 8 september 2014 het volgende aan partijen:

“In reactie op uw brief van 1 september 2014 en de brieven de Inspecteur van 29 augustus 2014 en 4 september 2014 bericht ik u als volgt.

In de brief van 1 september 2014 geeft u aan dat de analyses van de administratie en de resultaten zoals door u berekend reeds in het bezit zijn van het Hof evenals de aanbevelingen. Voorts kondigt u aan afdrukken ervan mee te zullen nemen naar de zitting.

Teneinde te voorkomen dat de Inspecteur en het Hof ter zitting overvallen worden door nieuwe informatie, heeft het Hof besloten om de mondelinge behandeling van de zaken op 10 september 2014 geen doorgang te laten vinden en u in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken de aangekondigde stukken aan het Hof te doen toekomen. Vervolgens zal de Inspecteur in de gelegenheid worden gesteld om te reageren. In het eerste kwartaal van 2015 zullen de zaken opnieuw op zitting worden gezet.

Ik verzoek u de informatie vóór 24 september 2014 aan het Hof te doen toekomen. Mocht u naar aanleiding van het bovenstaande vragen hebben, verneem ik dat graag.”

2.12.

Bij faxbericht van 19 september 2014 heeft het Hof nadere berekeningen van [C] ontvangen met betrekking tot de in zijn ogen door belanghebbende verschuldigde omzetbelasting over de jaren 2005, 2006 en 2008, te weten respectievelijk € 2.339,45, € 2.853,02 en € 4.541,58. In totaal derhalve € 9.734,05. De Inspecteur heeft hierop gereageerd bij brief van 5 november 2014.

2.13.

Bij brief van 26 februari 2015 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting in hoger beroep op 9 april 2015 om 10.45 uur te Arnhem. In die brief is belanghebbende erop gewezen dat tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen worden ingediend. Bij brief van 26 maart 2015 heeft belanghebbende het Hof bericht dat hij ter zitting zou worden bijgestaan door onder anderen [C].

2.14.

Tijdens het onderzoek ter zitting heeft [C] het aanbod gedaan nieuwe jaarstukken van de onderneming van belanghebbende over te leggen, waarin nieuwe berekeningen zijn opgenomen met betrekking tot de door belanghebbende in de onderhavige jaren behaalde omzet en winst.

2.15.

Dit aanbod is door het Hof geweigerd.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag en de boetebeschikking terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar, van de boetebeschikking en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot kennelijk een bedrag van € 11.935.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing