Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4197, 15/00032

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4197, 15/00032

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 mei 2016
Datum publicatie
10 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:4197
Formele relaties
Zaaknummer
15/00032

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Formele klachten. Aanslag bevoegdelijk vastgesteld? Bekendmaking uitspraak op bezwaar correct?

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/00032

uitspraakdatum: 24 mei 2016

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 november 2014, nummer AWB 14/2448, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente (dienovereenkomstig) verminderd.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 25 november 2014 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2015 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] . Zonder bezwaar van de Inspecteur heeft de mondelinge behandeling van het beroep op verzoek van belanghebbende in een openbare zitting plaatsgevonden.

1.7

De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

1.8

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.9

Het Hof heeft, met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het onderzoek heropend en de Inspecteur verzocht nadere informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft op de nader door de Inspecteur overgelegde stukken gereageerd.

1.10

Na daarvoor verkregen toestemming van partijen heeft het Hof met toepassing van artikel 8:57 van de Awb bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2 De vaststaande feiten

2.1

Bij Besluit van 16 oktober 2012, nummer 2012-17 (hierna ook: het mandaatbesluit), is – onder anderen – [D] aangewezen door de Directeur Belastingdienst Utrecht-Gooi om namens hem de functie van inspecteur uit te oefenen als bedoeld in de artikelen 5 en 5a, eerste en tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003. Het mandaatbesluit is niet bekendgemaakt op de wijze, voorzien in afdeling 3.6 van de Awb.

2.2

Belanghebbende heeft op 15 maart 2011 elektronisch aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2010 van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 116.595 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.513. In de aangifte zijn – onder meer – opgenomen een aftrek wegens betaalde lijfrentepremie van € 1.035 en een aftrek wegens scholingsuitgaven van € 11.000. De als inspecteur optredende ambtenaar, [D] , heeft bij brief van 14 juni 2013 verzocht om informatie met betrekking tot deze aftrekposten.

2.3

Belanghebbende heeft de gevraagde informatie niet verstrekt. De Inspecteur heeft daarop bij brief van 24 september 2013 aangekondigd af te wijken van de ingediende aangifte waarbij de hiervoor genoemde aftrekposten niet zijn geaccepteerd. De aanslag is opgelegd met dagtekening 10 oktober 2013 en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 128.630 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.513.

2.4

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aftrek wegens scholingsuitgaven alsnog aanvaard tot een bedrag (na aftrek van de drempel) van € 2.287. De als inspecteur optredende ambtenaar [E] heeft de gemachtigde van belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij brief van 23 januari 2014.

2.5

Bij brief van 28 februari 2014 met als onderwerp ‘Motivering van uitspraak op het bezwaarschrift’ heeft [E] voornoemd zijn definitieve standpunt aan de gemachtigde van belanghebbende kenbaar gemaakt, overeenkomend met het standpunt in zijn brief van 23 januari 2014. In de brief is aan het slot het volgende opgenomen:

Kostenvergoeding

U hebt verzocht om vergoeding van de kosten die uw cliënt in verband met de behandeling van dit bezwaar heeft moeten maken.

Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen moet het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht na bezwaar worden herzien wegens een onrechtmatigheid die aan de Belastingdienst is te wijten.

Omdat het oorspronkelijke besluit is herzien op grond van gegevens die u pas in de bezwaarfase hebt verstrekt, kan niet worden gesteld dat de herziening heeft plaatsgevonden wegens een onrechtmatigheid die aan de Belastingdienst is te wijten. Daarom wijs ik uw verzoek af.

Heffingsrente

Over de heffingsrente zijn mij geen omstandigheden bekend die mij aanleiding geven de heffingsrente te wijzigen.

Beslissing op uw bezwaar

Ik kom gedeeltelijk tegemoet aan uw bezwaar. De uitspraak op uw bezwaarschrift krijgt u binnenkort afzonderlijk toegezonden van het computercentrum in Apeldoorn.

(…)

Let op!

Het is mogelijk in beroep te gaan tegen de uitspraak op het bezwaarschrift. Ik verwijs u hiervoor naar de toelichting bij de uitspraak op uw bezwaarschrift.”

2.6

Blijkens een duplicaat van de uitspraak op het bezwaarschrift van 15 maart 2014 leidt de vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot een teruggaaf van een bedrag van € 4.869. Daarbij is de heffingsrente, in overeenstemming met de vermindering van de te betalen belasting, teruggebracht tot een te betalen bedrag van € 130.

2.7

De Inspecteur heeft een onderzoek doen instellen naar de vastlegging van de beslissingen, het opmaken van stukken, het verzenden daarvan en de interne controle daarop, in verband met het ingediende bezwaarschrift en de stukken daaromtrent zoals de uitspraak op het bezwaarschrift.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In hoger beroep is, naar het Hof begrijpt, in geschil:

a. of de aanslag is vastgesteld door een daartoe bevoegde persoon;

b. of de uitspraak op bezwaar op de juiste wijze is bekendgemaakt;

c. of een onduidelijkheid omtrent het bedrag van de heffingsrente, veroorzaakt door de Inspecteur, voor belanghebbende aanleiding kon zijn in beroep te komen;

d. of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

3.2

Belanghebbende stelt dat de aanslag onbevoegd is opgelegd, dat de uitspraak op bezwaar niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, dat volgens de motivering van de uitspraak op bezwaar de heffingsrente, ondanks de vermindering van de belasting, ongewijzigd zou blijven en dat dit een en ander ertoe moet leiden dat de Inspecteur wordt veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten van belanghebbende.

3.3

De Inspecteur is van mening dat de aanslag, gelet op het mandaatregister, bevoegd is opgelegd, dat het aan het gedrag van belanghebbende is te wijten dat de aanslag aanvankelijk op een te hoog bedrag werd vastgesteld en dat aannemelijk is dat de verminderingsbeschikking van 15 maart 2014 aan belanghebbende is verzonden. Uit die beschikking blijkt dat de heffingsrente is verminderd, overeenkomstig de vermindering van de aanslag. De Inspecteur heeft verklaard dat de verminderingsbeschikking van 15 maart 2014 in strijd met artikel 6:17 van de Awb, niet aan de gemachtigde van belanghebbende is gezonden.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.5

Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur, tot vernietiging van de aanslag en de beschikking heffingsrente en tot toekenning van een vergoeding voor door belanghebbende gemaakte proceskosten.

3.6

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing