Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4198, 14/01201

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-05-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4198, 14/01201

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 mei 2016
Datum publicatie
10 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:4198
Formele relaties
Zaaknummer
14/01201

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Overdracht kavels. Waarde? Strategische gronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 14/01201

uitspraakdatum: 24 mei 2016

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 16 oktober 2014, nummer AWB 14/740,

in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd. Voorts is bij beschikking het verlies van belanghebbende van dat jaar vastgesteld.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verliesvaststellingsbeschikking. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het verlies op een hoger bedrag vastgesteld.

1.3.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 26 november 2014 ter griffie ingekomen.

1.5.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015 te Arnhem. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en ing. [B] , bijgestaan door mr. [C] . Namens de Inspecteur is verschenen drs. [D] , bijgestaan door [E] , [F] , [G] , [H] en [I] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.7.

De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd.

2 De vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Van die fiscale eenheid maken onder meer deel uit de dochtermaatschappijen [J] BV, [K] BV en [L] BV. In 2009 zijn [M] BV en [N] BV opgericht. Dit zijn aan belanghebbende gelieerde ondernemingen, die geen onderdeel zijn van de fiscale eenheid.

2.2.

Belanghebbende houdt zich bezig met projectontwikkeling. Zij en tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen hebben in de loop der jaren kavels - in de regel in agrarische staat - gekocht en na bestemmingswijziging en verkaveling als bouwkavels verkocht. Ook zijn kavels overgedragen aan gemeenten in ruil voor bouwcapaciteit.

2.3.

In het onderhavige jaar hebben [K] BV, [J] BV en [L] BV kavels voor een prijs gelijk aan de boekwaarde verkocht en geleverd aan [N] BV en aan [M] BV. Op een deel van die kavels rustte ten tijde van de levering nog steeds de oorspronkelijke bestemming, veelal een agrarische.

2.4.

Op 13 juli 2011 heeft belanghebbende aangifte Vpb 2009 gedaan van een verlies van € 7.786.990. Daarbij heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de waarde van de overgedragen kavels lager was dan de boekwaarde en dat het resultaat van de verkoop van de kavels aan gelieerde ondernemingen moet worden bepaald met inachtneming van de werkelijke waarde van de kavels in plaats van de (met de boekwaarde overeenstemmende) overdrachtsprijs. Dusdoende heeft belanghebbende bij haar aangifte rekening gehouden met een verlies uit de vervreemding van de kavels van € 10.000.000.

2.5.

Met dagtekening 12 november 2011 heeft de Inspecteur, met inachtneming van een correctie van € 20.000 wegens privé-uitgaven, de aanslag Vpb 2009 vastgesteld op nihil en het verlies van 2009 vastgesteld op € 7.766.990.

2.6.

Op 24 november 2011 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de verliesvaststellingsbeschikking en heeft zij verzocht het verlies ter zake van de vervreemding van de kavels (door belanghebbende “afwaardering” genoemd) te verhogen met € 20.960.834 tot € 30.960.834. Dit zou leiden tot een totaalverlies van € 28.727.824.

2.7.

Bij brief van 6 december 2011 aan de Inspecteur heeft belanghebbende een overzicht gegeven van de verkochte en geleverde kavels waarop naar haar mening een afwaardering dient plaats te vinden. Partijen hebben vervolgens afgesproken zes van de kavels/projecten te laten taxeren naar de waarde in het economische verkeer, waarna door middel van extrapolatie de waarde van alle kavels zou worden bepaald. Dit betreft de projecten Meerstad te Groningen, Zuidlanden te Leeuwarden, Kloosterveen III te Assen en Waterwijk te Urk en kavels in Leuriks-Oost te Enschede en Osdorp te Amsterdam. De boekwaarde van deze gronden was voor de overdracht € 20.845.090.

2.8.

Bij brief van 20 september 2012 schrijft de Inspecteur aan belanghebbende onder meer:

“Wij blijven echter van mening verschillen in hoeverre aannemelijk is (gemaakt), dat een afwaardering tot het door u gestelde bedrag op zijn plaats is.

Tijdens onze laatste bespreking (…) hebben we daarom een “marsroute” afgesproken, om te bezien of we op die manier tot een vergelijk kunnen komen.

Afgesproken is dat van een aantal locaties de waarde zal worden vastgesteld door een door u aan te wijzen taxateur. (…)

De rapporten van deze taxaties zullen aan de Belastingdienst worden overgelegd. Mocht hier aanleiding toe zijn, dit is het geval indien de taxaties inderdaad fors lager zijn dan de boekwaarden, dan zal de Belastingdienst deze locaties eveneens taxeren (…).

Mochten de taxaties van de taxateurs van beide partijen significante verschillen tonen, dan zullen de taxateurs eerst met elkaar trachten tot een vergelijk te komen. Mocht dit niet lukken, dan rest slechts de gang naar de rechter.

Er zullen naast de zes hiervoor genoemde locaties geen andere locaties worden getaxeerd. De uitkomsten van de taxaties van genoemde zes locaties zullen ook gebruikt worden om door middel van extrapolatie de waarden van de overige locaties (…) vast te stellen.”

Van het hiervoor vermelde bedrag van € 30.960.834 heeft € 15.968.217 betrekking op de bedoelde zes kavels.

2.9.

In opdracht van belanghebbende heeft [O] BV een taxatierapport, gedateerd 26 november 2012, opgemaakt. In dat taxatierapport wordt de waarde in het economische verkeer van de zes geselecteerde kavels/projecten op peildatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 5.588.000. Nadien zijn door belanghebbende op dit taxatierapport enige correcties toegepast, hetgeen resulteert in een waarde van € 6.320.153. Dit is € 14.524.937 minder dan de boekwaarde.

2.10.

In opdracht van de Inspecteur zijn eveneens taxaties van de zes kavels/projecten uitgebracht. Deze zijn opgemaakt door taxateurs van de Belastingdienst/kantoor Zwolle en dateren van januari en februari 2013. In die taxatierapporten wordt de waarde in het economische verkeer van de zes geselecteerde kavels/projecten op peildata 1 januari 2009 en 10 juni 2009 getaxeerd op € 20.258.645. Voor het project Zuidlanden is sprake van een meerwaarde van € 6.787.034 ten opzichte van de boekwaarde; de overige kavels/projecten zijn volgens deze taxatie € 7.373.479 minder waard dan de boekwaarde.

2.11.

De uitkomsten van de taxaties hebben niet geleid tot overeenstemming over de waardering van de verkochte kavels. Op basis van een daartoe eerder gedane toezegging heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar een negatief vervreemdingsvoordeel op de kavels van € 15.500.000 in aanmerking genomen. De Inspecteur heeft het verlies daarom aangepast met € 5.500.000 en nader vastgesteld op € 13.266.990.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is de waarde in het economische verkeer van de in juni 2009 door belanghebbende overgedragen kavels.

3.2.

Belanghebbende stelt dat de waarde in het economische verkeer van kavels die naar verwachting binnen tien jaar niet tot ontwikkeling zullen komen kan worden gesteld op de agrarische waarde. Voor de bepaling van de agrarische waarde sluit zij aan bij de publicatie van de Belastingdienst over de waardering van verpachte landbouwgronden in box 3 in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Het transactieresultaat, zijnde het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de boekwaarde, dient volgens belanghebbende te worden vastgesteld op negatief € 30.960.834. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van het verlies op € 28.727.824.

3.3.

De Inspecteur stelt dat de waarde in het economische verkeer moet worden vastgesteld rekening houdend met alle relevante factoren. De agrarische waarde is niet de maatstaf voor de waarde in het economische verkeer. Evenmin kan aansluiting worden gezocht bij de publicatie van de Belastingdienst over de waardering van verpachte gronden in box 3 in de Wet IB 2001. Het negatieve transactieresultaat op de overgedragen kavels dient volgens de Inspecteur te worden vastgesteld op (maximaal) € 15.500.000. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar en handhaving van het verlies op € 13.266.990.

3.4.

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing