Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5077, 1501269

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-06-2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5077, 1501269

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 juni 2016
Datum publicatie
1 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2016:5077
Formele relaties
Zaaknummer
1501269

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Inkomsten uit hennepkwekerij? Bewijs? Strafrechtelijke veroordeling.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 15/01269

uitspraakdatum: 21 juni 2016

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 6 augustus 2015, nummer AWB 15/111, in het geding tussen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.299. Daarbij is voorts een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.842 en de daarbij genomen beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Het door belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.069 (vóór persoonsgebonden aftrek) en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Tot de stukken van het geding behoort voorts het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 12 mei 2016 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door mr. [A] als zijn gemachtigde alsmede [B] en [C] namens de Inspecteur.

1.7.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar (2009) op het adres [a-straat] 26 te [D] (hierna: het adres). De huur voor deze woning beliep in 2009 € 1.134 per maand. Belanghebbende was in het onderhavige jaar als ZZP-er werkzaam. Hij verrichtte als chauffeur transportwerkzaamheden. Voor zijn werkzaamheden heeft hij van het bedrijf [E] in 2009 ruim € 40.000 ontvangen. Belanghebbende had in 2009 geen relatie.

2.2.

Op 15 januari 2010 is bij de Politie Utrecht, District Eemland-Zuid, anoniem gemeld dat er op het woonadres van belanghebbende sprake was van een zeer sterke wietlucht.

2.3.

Naar aanleiding van deze tip is een strafrechtelijk onderzoek gestart. De politie is op 18 januari 2010 de woning van belanghebbende, met diens toestemming, binnengetreden. In de kelder bevond zich een hennepkwekerij waarin 43 hennepplanten (van ongeveer 9 weken oud) werden gekweekt. In de kelder is onder meer een kweekschema aangetroffen. Op de eerste verdieping bevond zich in een voormalige slaapkamer ook een kweekruimte. In vier rode kratten lag droge hennepoogst (1.600 gram). Voorts lag er een zak met gruis en een zak met droge henneptoppen. Daarnaast zijn hennepplantjes van ongeveer twee weken oud aangetroffen. In de (vervallen) schuur op het adres zijn spullen aangetroffen die erop duiden dat aldaar ook hennep is gekweekt. Onder meer zijn 126 grote gebruikte potten aangetroffen. De schuur was niet voorzien van een stroomaansluiting.

2.4.

Een fraudemedewerker van het Energiebedrijf Stedin Netbeheer B.V. heeft aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit op het adres. In zijn rapportage van 20 januari 2010 is geconcludeerd dat in de periode van 20 april 2009 tot en met 18 januari 2010 elektriciteit door belanghebbende is gestolen ten behoeve van de hennepkwekerij.

2.5.

Belanghebbende is door de politie als verdachte gehoord. Op 18 januari 2010 heeft hij ten overstaan van de politie verklaard dat hij eigenaar is van de aangetroffen hennepkwekerij maar dat hij daaruit nog geen inkomsten heeft genoten.

2.6.

In een proces-verbaal inzake wederrechtelijk verkregen voordeel van 24 september 2010 heeft de politie het door belanghebbende met de hennepkwekerij behaalde wederrechtelijke voordeel berekend op een bedrag van € 50.045,65. Daarbij is de politie ervan uitgegaan dat sprake is geweest van drie oogsten van 43 planten in de kelder, van zes oogsten van vijf planten in de ruimte op de eerste verdieping en van één oogst van 400 planten in de schuur.

2.7.

Belanghebbende is door de strafrechter (onherroepelijk) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden ter zake van, kort gezegd, het telen van hennep en diefstal van elektriciteit in de periode van 1 april 2009 tot en met 18 januari 2010 (vonnis politierechter 17 mei 2013; arrest in hoger beroep 28 oktober 2013 en arrest van de Hoge Raad van 30 september 2014).

2.8.

In de zogenoemde ontnemingsprocedure is belanghebbende op 17 mei 2013 door de politierechter veroordeeld tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000 aan wederrechtelijk verkregen voordeel. In hoger beroep heeft het Hof bij uitspraak van 28 oktober 2013 het bedrag van het door belanghebbende behaalde wederrechtelijk verkregen voordeel nader bepaald op € 16.258,68. Bij arrest van 30 september 2014 heeft de Hoge Raad die uitspraak van het Hof echter vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof. Na verwijzing heeft het Hof in zijn arrest van 24 april 2015 de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Daartoe heeft het Hof als volgt overwogen:

‘Het hof is van oordeel dat uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende is gebleken dat veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde handelen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat hij (een) oogst(en) van de kwekerij in de kelder heeft verkocht. Gelet op het zeer beperkte aantal hennepplanten dat werd aangetroffen in de kweekruimte op de eerste verdieping, is het niet onaannemelijk dat de opbrengst van deze planten niet was bestemd voor de verkoop. Het is onvoldoende gebleken dat er een hennepkwekerij in bedrijf is geweest in de schuur, die niet was voorzien van een stroomkabel, terwijl de daar aangetroffen goederen ook niet onmiskenbaar wijzen op de eerdere aanwezigheid van een hennepkwekerij. (…)’.

2.9.

Belanghebbende is door de Inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2009. Belanghebbende heeft deze aangifte ingediend, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.004 (€ 2.069 min € 65 aan persoonsgebonden aftrek). In de aangifte zijn geen inkomsten uit een hennepkwekerij verantwoord.

2.10.

De Inspecteur is bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2009 afgeweken van de aangifte van belanghebbende. Op basis van de gegevens van het strafrechtelijke onderzoek heeft hij de onderwerpelijke aanslag aan belanghebbende opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.299.

2.11.

In bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV verminderd tot aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.842. Daarbij is de Inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende in 2009 (na aftrek van kosten) € 25.588 aan hennepinkomsten heeft genoten. Bij die berekening is de Inspecteur uitgegaan van drie oogsten van 43 planten in de kelder, drie oogsten van vijf planten op de eerste verdieping en van één oogst van 126 planten in de schuur. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur een verlies van € 13.815 uit een eerder jaar in aanmerking genomen. Het bedrag aan door belanghebbende verschuldigde IB/PVV bedraagt volgens de Inspecteur, na het in aanmerking nemen van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, € 1.125.

2.12.

Hiertegen heeft belanghebbende met succes beroep in gesteld bij de Rechtbank. Volgens de Rechtbank heeft de Inspecteur, kort gezegd, niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2009 inkomsten uit de hennepkwekerij heeft genoten.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de aanslag IB/PVV 2009, zoals verminderd in bezwaar, terecht aan belanghebbende is opgelegd. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing