Home

Gerechtshof Den Haag, 15-07-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2498, BK-13-01654

Gerechtshof Den Haag, 15-07-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2498, BK-13-01654

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
15 juli 2014
Datum publicatie
24 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2014:2498
Formele relaties
Zaaknummer
BK-13-01654

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade terecht en op goede gronden afgewezen. Geen reden voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-13/01654

in het geding tussen:

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [P], de Inspecteur,

Procesverloop

1.1 De Inspecteur heeft belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.004 (de aanslag). Tegelijkertijd heeft hij bij beschikking aan belanghebbende € 9 aan heffingsrente in rekening gebracht (de beschikking heffingsrente).

1.2 Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente bezwaar gemaakt. In de uitspraak op dit bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar afgewezen.

1.3 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag (de Rechtbank). Bij uitspraak van 18 september 2013, nr. SGR/3027, heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot één berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 14.510 met toepassing van een alleenstaande-ouderkorting van € 644 en een aanvullende alleenstaande-ouderkorting van € 1.291 en het verzoek van belanghebbende de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door haar geleden schade afgewezen. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.179 en de Inspecteur opgedragen belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het onderzoek ter zitting van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. De Inspecteur is verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn en heeft daarbij niet om uitstel van de zitting verzocht.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

2.1 In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of:

1e. de Inspecteur veroordeeld dient te worden tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade en zo ja, op welk bedrag de schadevergoeding dient te worden vastgesteld;

2e. belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding tot het werkelijke bedrag van de door haar gemaakte kosten.

2.2 Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en voert daartoe - samengevat - het volgende aan. De bestuursrechter is ingevolge (oud) artikel 8:73 en (nieuw) artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd op verzoek van een belanghebbende het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade. Dat de Rechtbank belanghebbende wat betreft haar verzoek de Inspecteur te veroordelen tot een schadevergoeding ten bedrage van € 545.600 heeft verwezen naar de burgerlijke rechter is in strijd met de wet. Belanghebbende heeft deze schade daadwerkelijk geleden; de Inspecteur had dit kunnen voorkomen door voor het jaar 2009 een juiste voorlopige teruggaaf of aanslag vast te stellen, waardoor belanghebbende reeds eerder - ondanks de eventuele verrekeningen - in aanmerking had kunnen komen voor een teruggaaf van € 2.902 exclusief heffingsrente.

Bij gegrondverklaring van het hoger beroep komt belanghebbende voorts in aanmerking komen voor een integrale proceskostenvergoeding tenzij deze vergoeding wordt getransformeerd in een nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.

2.3 De Inspecteur beantwoordt de in geschil zijnde vragen ontkennend en voert daartoe samengevat het volgende aan. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. Het bestaan van een causaal verband tussen de geleden schade - waarvan overigens niets is gebleken - en het bestreden besluit is niet aangetoond. Van een onterechte verwijzing door de Rechtbank naar de burgerlijke rechter is geen sprake.

Belanghebbende komt zonder nadere bewijsvoering niet in aanmerking voor de door hem gevraagde integrale proceskostenvergoeding. Voor een vergoeding van proceskosten door toekenning van een schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb dan wel op de voet van artikel 8:88 van de Awb biedt de wet geen ruimte.

Conclusies van partijen

3.1 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarin haar verzoek de Inspecteur te veroordelen tot een schadevergoeding wordt afgewezen, veroordeling van de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade ten bedrage van € 545.600 en veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het werkelijke bedrag van die kosten.

3.2 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot afwijzing van het verzoek van belanghebbende om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende tot het werkelijke bedrag van die kosten.

Oordeel van de rechtbank

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing