Home

Gerechtshof Leeuwarden, 11-10-2011, BT7503, BK 10/00248 Rioolrechten

Gerechtshof Leeuwarden, 11-10-2011, BT7503, BK 10/00248 Rioolrechten

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
11 oktober 2011
Datum publicatie
13 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BT7503
Zaaknummer
BK 10/00248 Rioolrechten

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de Heffingsambtenaar terecht de onderhavige aanslagen rioolheffing heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

Kenmerk: 10/00248

Uitspraakdatum: 11 oktober 2011

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V., gevestigd te Z (hierna: belanghebben-de)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Groningen van 2 november 2010 in de zaak met het nummer AWB 09/2039 in het geding tussen belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen (hierna: de Heffingsambtenaar)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2009 85 aanslagen rioolheffing opgelegd van elk € 127,75 betreffende 85 objecten (garageboxen) gelegen aan de a-weg 77 te L.

1.2 Het tegen deze aanslagen gerichte bezwaar van belanghebbende heeft de Heffingsambte-naar ongegrond verklaard.

1.3 Het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar heeft de Rechtbank ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De Heffingsambtenaar heeft een verweer-schrift ingediend.

1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.

1.6 Het Hof heeft de zaak behandeld ter zitting van 26 april 2011. Aldaar zijn verschenen namens belanghebbende haar directeur A, bijgestaan door B, en C namens de Heffingsambtenaar. Van het verhandelde op deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

1.7 Het Hof heeft het onderzoek heropend bij de aan partijen toegezonden brief van 3 mei 2011. De Heffingsambtenaar heeft op 17 mei 2011 een nader stuk ingediend. Hierop heeft belanghebbende een reactie gestuurd. In deze reactie heeft zij aangegeven van een nadere mondelinge behandeling af te zien. Een afschrift van de brief van 20 juni 2011 is aan de Heffingsambtenaar gestuurd. Op 30 juni 2011 heeft ook de Heffingsambtenaar schriftelijk aangegeven van een nadere mondelinge behandeling af te zien.

2. Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.

2.1 Belanghebbende is in het jaar 2009 eigenaresse van 85 garageboxen, alle gelegen aan de a-weg 77 te L. De garageboxen maken onderdeel uit van in totaal 126 deels geschakelde garageboxen aan de a-weg 77 te L.

2.2 De garageboxen vormen na de juridische splitsing in november 2007 door de toenma-lige eigenaar van alle garageboxen afzonderlijke appartementsrechten en worden door be-langhebbende aan derden verhuurd. Het aantal aan belanghebbende in eigendom toebehoren-de garageboxen daalt. Regelmatig verkoopt belanghebbende garageboxen.

2.3 In de voor het jaar 2009 geldende Verordening Rioolheffing, van de gemeente Gro-ningen, vastgesteld bij raadsbesluit van 17 december 2008, nr. 6v. en gepubliceerd in het Gemeenteblad 2008-128 (hierna: de Verordening) is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. perceel : een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

b. gemeentelijke riolering : een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzame-ling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemel-water of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

c. water : huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemel-water, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorko-men of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel.

2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

Artikel 6 Belastingtarieven

De belasting bedraagt € 127,75 per perceel.

(…)”

2.4 Met ingang van 1 januari 2007 hanteert de gemeente Groningen beleidregels met betrekking tot bij woningen gelegen garageboxen, welke beleidsregels de Hef-fingsambtenaar niet heeft gepubliceerd (hierna: het beleid). Het beleid luidt als volgt.

“Afbakening Woningen / Garagebox, schuurtjes, carports.

De jurisprudentie over de vraag of iets een samenstel is of niet, geeft ten aanzien van bebouwing criteria die er grofweg op neerkomen dat datgeen wat naar aard en omstandigheden bedoeld is om gebruikt te worden als eenheid, een WOZ-object moet vormen. Dit komt voor woningen en gara-geboxen al snel neer op een individuele toetsing per potentiëel samenstel van woning en garage-box.

Omdat er tot nu toe weinig lijn zat in hoe wij omgaan met dit type samenstellen, is er gekeken of er een eenduidige werkwijze te fabriceren valt binnen de grenzen van de jurisprudentie. Hiertoe is de volgende oplossing gekozen:

Alle objecten die binnen een straal van 300 meter van de woning zijn gelegen en particulier worden gebruikt vormen een samenstel. (uiteraard rekening houdend met de subjectrela-tie).

Gevolg hiervan zal zijn dat er veel garageboxen zullen worden afgemeld. Hierdoor zullen er, naar verwachting, minder inkomsten rioolrechten en minder bezwaren hieromtrent komen. Voor het cluster bezwaren blijven overigens de criteria zoals die door de jurisprudentie zijn bepaald, de (enige) leidraad.

(…)”

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen in hoger beroep

3.1 Tussen partijen is in geschil of de Heffingsambtenaar terecht de onderhavige aansla-gen rioolheffing heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.

3.2 Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hem afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank en de aan-slagen te vernietigen.

3.4 De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. De overwegingen omtrent het geschil in hoger beroep

4.1 Ingevolge artikel 228a, lid 1, van de Gemeentewet kan onder de naam rioolheffing een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

4.2 Belanghebbende voert tegen de aanslagen aan dat de garageboxen niet zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. Hieromtrent overweegt het Hof het volgende.

4.3 Ter zitting is komen vast te staan dat het complex omvattende 126 garageboxen aan de a-weg 77 te L eigen afvoerputten heeft met een overstort die is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat bij zeer heftige regenval er via de overstort regenwater wordt afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. Gelet op deze omstandigheid constateert het Hof dat hemelwater dat afvloeit van de garage-boxen aan de a-weg, wordt ingezameld en verwerkt door de gemeente Groningen, zodat aan het vereiste van direct of indirect aangesloten zijn op de gemeentelijke riolering is voldaan (artikel 3, lid 1, van de Verordening).

4.4 Anders dan belanghebbende meent, is de omstandigheid dat de garageboxen, afzon-derlijk of tezamen, geen sanitaire voorzieningen of een wateraansluiting hebben, niet rele-vant voor de beoordeling van de vraag of de garageboxen afzonderlijk in de heffing betrok-ken kunnen worden. De rioolheffing wordt ingevolge de Verordening immers geheven per perceel, waarbij onder perceel ingevolge artikel 1 van de Verordening wordt verstaan: ‘een onroerende zaak’. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 15 februari 2008, nr. 41 036, LJN BC4328, heeft overwogen dient, nu er geen aanwijzingen zijn voor een andere (welbe-paalde) betekenis, het begrip ‘zaak’ te worden verstaan in de civielrechtelijke betekenis. De Verordening bevat geen bepaling op grond waarvan voor de toepassing ervan afzonderlijke zaken (in de civielrechtelijke betekenis ervan) tezamen als één eigendom mogen worden aangemerkt. Wel bevat de Verordening in het slot van artikel 4 een samenstelbepaling voor zelfstandige gedeelten van een perceel/zaak. Aan die bepaling komt het Hof pas toe indien de garageboxen geen afzonderlijke zaken zijn (in de civielrechtelijke betekenis ervan), maar (zelfstandige) gedeelten van één zaak. Nu de garageboxen na de juridische splitsing afzon-derlijke appartementsrechten vormen, zijn zij afzonderlijk over te dragen. De garageboxen zijn dus zelfstandige zaken (in de civielrechtelijke betekenis ervan) en zijn terecht afzonder-lijk in de heffing betrokken.

4.5 Belanghebbende beroept zich voorts op in rechte te beschermen vertrouwen. Zij voert daarvoor aan dat in het verleden met betrekking tot alle garageboxen die in eigendom toebe-hoorden aan één en dezelfde persoon er slechts één aanslag in de rioolheffing werd opgelegd. Naar zij stelt worden er vanaf 2008, dat wil zeggen: na de juridische splitsing van de garage-boxen in appartementsrechten in 2007, voor elke garagebox afzonderlijk een aanslag riool-heffing opgelegd. De Heffingsambtenaar stelt hiertegenover dat al vanaf het jaar 2002 de garageboxen afzonderlijk in de rioolheffing betrokken worden. Wat hiervan ook zij, het be-roep van belanghebbende op het vertrouwen dat bij haar zou zijn gewekt door de wijze van aanslaglegging in het verleden, kan haar niet baten, reeds niet omdat de juridische eigen-domssituatie van de garageboxen bij aanvang van het kalenderjaar 2007, het jaar waar be-langhebbende zich op beroept, anders is dan de situatie bij aanvang van het kalenderjaar 2009.

4.6 Belanghebbende stelt dat de gebruikers van haar garageboxen nauwelijks gebruik ma-ken van de gemeentelijke riolering, maar desondanks op gelijke wijze wordt belast als ge-bruikers van een woning die intensief daarvan gebruik maken. Belanghebbende acht dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidbeginsel.

4.7 De bevoegdheid tot het vaststellen van tarieven komt op grond van de artikelen 216 en 217 van de Gemeentewet toe aan de raad van de gemeente Groningen. Het staat de belasting-rechter niet vrij om over de hoogte van het tarief te oordelen, tenzij het tarief leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing waarop de wetgever bij het aan de lagere over-heden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van belasting niet het oog kan hebben gehad.

4.8 Uit de Verordening volgt dat de belastingplicht ontstaat als een in eigendom toebeho-rend perceel direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering. De mate waarin van die riolering gebruik wordt gemaakt is niet van belang voor de hoogte van het tarief. Er is slechts één tarief. Voor zover belanghebbendes stelling inhoudt dat de gemeente Groningen gehouden zou zijn te differentiëren in het tarief, oordeelt het Hof dat een gemeenteraad een tariefsdifferentiatie mag invoeren, maar dat het achterwege laten daarvan niet reeds op die grond leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing. Ook anderszins acht het Hof het tarief niet willekeurig of onredelijk zodat belanghebbendes beroep op het evenredig-heidsbeginsel faalt.

4.9 Belanghebbende heeft tevens een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, en heeft aangevoerd dat de eigenaar van één van 126 garageboxen aan de a-weg 77, de heer D, geen rioolheffing hoeft te betalen voor deze garagebox. Ter zitting is vastgesteld dat de woning van de heer D in de nabijheid van die garagebox ligt. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel houdt in dat belanghebbende, ofschoon zij geen woning bezit bin-nen een straal van 300 meter van de bij haar in appartementseigendom zijnde garageboxen, op gelijke wijze behandeld wil worden. Belanghebbende heeft nog een voorbeeld aangedra-gen van een natuurlijke persoon wiens garagebox(en) die niet afzonderlijk in de heffing wor-den betrokken. Deze persoon heeft een woning gelegen binnen een straal van 300 meter van de a-weg 77 en verhuurt zijn garagebox(en) aan een derde. Belanghebbende heeft dienaangaande tevens gesteld dat sprake is van willekeur indien de genoemde garagebox(en) niet en haar garageboxen wel in de heffing worden betrokken.

4.10 De Heffingsambtenaar heeft aangegeven dat het onder 2.4 geformuleerde beleid de reden is voor de vermindering tot nihil van de aan de heer D opgelegde aanslag in de rioolheffing en voor het niet afzonderlijk betrekken van de garageboxen van de onder 4.9 genoemde natuurlijke persoon. Van een oogmerk van begunstiging of van bewust begunsti-gend beleid terzake hiervan is het Hof niet gebleken.

4.11 Hoewel belanghebbende het Hof uitdrukkelijk heeft verzocht het beleid bij de beoor-deling van de onderhavige aanslagen buiten beschouwing te laten, zal het Hof de aanslagen toch toetsen aan dit beleid, omdat belanghebbende met haar beroep op het gelijkheidsbegin-sel en haar stelling dat sprake is van willekeur de uitwerking van dit beleid ter toetsing aan het Hof heeft voorgelegd.

4.12 Het Hof overweegt het volgende omtrent dit beroep van belanghebbende op schen-ding van het gelijkheidsbeginsel. Op grond van het bepaalde in artikel 139 van de Gemeen-tewet dienen besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden bekend te worden gemaakt. Naar het oordeel van het Hof vormt het beleid geen algemeen verbindend voor-schrift, omdat het niet naar buiten werkende en voor betrokkenen bindende rechtsnormen bevat die krachtens een wetgevende bevoegdheid tot stand zijn gekomen. Het niet publieren van het beleid kan er, anders dan belanghebbende kennelijk meent, niet toe leiden dat de Verordening onverbindend is dan wel dat het beleid niet toegepast kan worden.

4.13 Het Hof is van oordeel dat het beleid berust op een onjuiste rechtsopvatting voor de gevallen waarin de woning en de garageboxen niet tot hetzelfde perceel behoren. De Veror-dening bevat namelijk geen samenstelbepaling op grond waarvan afzonderlijke percelen tezamen als een perceel kunnen worden aangemerkt.

4.14 Wanneer beleid dat berust op een onjuiste rechtsopvatting, naar zijn bedoeling slechts is gevoerd ten aanzien van een bepaalde groep belastingplichtigen en aannemelijk is dat het zonder die onjuiste rechtsopvatting achterwege zou zijn gebleven, kunnen belasting-plichtigen die niet tot die bepaalde groep behoren (zoals belanghebbende), niet met vrucht een beroep doen op toepassing van het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk be-stuur over een tijdvak vóórdat van de onjuistheid van die rechtsopvatting was gebleken. Het gelijkheidsbeginsel brengt immers niet mee dat de Heffingsambtenaar het ten aanzien van een bepaalde groep van gevallen met een specifiek kenmerk gevoerde (in casu een woning binnen een straal van 300 meter), op een met dat kenmerk verband houdende onjuiste rechts-opvatting berustende beleid ook toepast op niet tot die groep behorende, maar voor het ove-rige voor de toepassing van de Verordening wel gelijke gevallen (vergelijk Hoge Raad, 24 juni 2005, nr. 38 183, LJN AQ7093, BNB 2005/275). Gelet op de toelichting op het beleid waarin is opgemerkt dat de criteria zoals die voortvloeien uit de jurisprudentie gevolgd zul-len worden, acht het Hof het aannemelijk, dat dit beleid zonder de onjuiste rechtsopvatting achterwege zou zijn gebleven. Het Hof is daarom van oordeel dat het beleid voldoet aan de hiervoor genoemde kenmerken. Voor het onderhavige jaar komt belanghebbende de begun-stigende uitwerking van het beleid niet toe.

4.15 Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan niet tot een andere slotsom dan de navolgende leiden.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht het Hof geen termen aanwezig.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus vastgesteld op door mr. E. Polak, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. P. van der Wal in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma.

De beslissing is op 11 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (E. Polak)

Op 12 oktober 2011 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende ver-melden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.