Home

Gerechtshof Leeuwarden, 11-10-2011, BT7508, BK 11/00019 Inkomstenbelasting

Gerechtshof Leeuwarden, 11-10-2011, BT7508, BK 11/00019 Inkomstenbelasting

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
11 oktober 2011
Datum publicatie
13 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2011:BT7508
Zaaknummer
BK 11/00019 Inkomstenbelasting

Inhoudsindicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of het door belanghebbende in zijn aangifte opgevoerde bedrag van € 735 kan worden aangemerkt als een aftrekbare gift.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 11/00019

uitspraakdatum: 11 oktober 2011

Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 december 2010, nummer AWB 09/1030, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen (hierna: de Inspecteur)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.892. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 116.

1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 23.210 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak 2 december 2010 ongegrond verklaard.

1.4 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. 1.5 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2011 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede A, namens de Inspecteur.

1.7 Belanghebbende heeft een pleitnota (met bijlagen) overgelegd. De Inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen de overlegging van de bijlagen.

2. De vaststaande feiten

Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen staat vermeld in de uitspraak van de Rechtbank. In die uitspraak zijn de feiten als volgt weergegeven (waarbij het Hof opmerkt dat de Rechtbank belanghebbende “eiser” noemt en de Inspecteur “verweerder”). Het Hof heeft de feiten vernummerd tot 2.1 tot en met 2.5.

2.1 Belanghebbende is geboren op 6 mei 1941 en is gehuwd.

2.2 Belanghebbende heeft in 2005 gemiddeld vier uur per week vrijwilligerswerk verricht voor de locale en gewestelijke afdeling van de Diabetesvereniging Nederland.

2.3 Belanghebbende heeft in verband met zijn vrijwilligerswerk geen kosten gemaakt.

2.4 Belanghebbende ontvangt voor zijn hiervoor vermelde vrijwilligerswerk geen vergoeding en de Diabetesvereniging Nederland beschikt overigens niet over voldoende geldmiddelen om vrijwilligers voor hun werkzaamheden een vergoeding te verstrekken.

2.5 Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2005 in verband met de onder 2.4 vermelde werkzaamheden een bedrag van € 735 als overige giften afgetrokken, met als specificatie: "niet gedeclareerde vrijwilligerskosten als bestuurslid DVN afd B, min 1 uur per week". De Inspecteur heeft deze aftrekpost bij het opleggen van onderhavige aanslag gecorrigeerd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of het door belanghebbende in zijn aangifte opgevoerde bedrag van € 735 kan worden aangemerkt als een aftrekbare gift.

3.2 Belanghebbende beantwoordt de – hiervoor onder 3.1 - bedoelde vraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bestreden aanslag met € 503.

3.3 Belanghebbende doet daartoe - kort gezegd - een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Hij is van mening dat zijn situatie vergelijkbaar is met een vrijwilliger die een zogeheten onbelaste vrijwilligersvergoeding ontvangt en met een vrijwilliger, die een vergoeding ontvangt en deze vervolgens als gift terugbetaalt en aftrekt. Belanghebbende verwijst ook naar een regeling ten aanzien van niet nader te noemen vrijwilligers voor een stichting van uitkeringsgerechtigden, die op dezelfde wijze als belanghebbende handelen en daarvoor wel giftenaftrek genieten en belanghebbende verwijst naar een door hem verzorgde aangifte IB/PVV van een derde, waarbij de giftenaftrek op vergelijkbare wijze ook is toegestaan. Van die laatste aangifte is belanghebbende bereid de gegevens te overleggen; van de regeling ten aanzien van de vrijwilligers voor een stichting van uitkeringsgerechtigden niet.

3.5 De Inspecteur beantwoordt de – hiervoor onder 3.1 - bedoelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank

3.6 De Inspecteur voert ter onderbouwing van zijn standpunt - kort gezegd - aan dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een bedrag van € 735 aan kosten kon declareren bij de Diabetesvereniging Nederland en dat hij hiervan uit vrijgevigheid heeft afgezien. Belanghebbende heeft bovendien geen kosten gemaakt, zodat van een waardeverschuiving geen sprake is. De Inspecteur bestrijdt belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel nu belanghebbende slechts één vergelijkbaar geval zou kunnen overleggen.

3.7 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ten aanzien van het antwoord op de vraag of belanghebbende in het jaar 2005 een aftrekbare gift heeft gedaan aan de Diabetesvereniging Nederland, heeft de Rechtbank het volgende overwogen (het Hof heeft “eiser” gewijzigd in “belanghebbende” en “verweerder” in “de Inspecteur “):

“3.1 Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) worden twee soorten giften onderscheiden: periodieke giften en andere giften. Onder giften wordt volgens artikel 6.33, aanhef en onderdeel a, van de Wet verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenoverstaat. Ingevolge artikel 6.35 van de Wet (tekst 2005) wordt onder andere giften verstaan: giften aan in Nederland gevestigde instellingen.

3.2 Volgens vaste jurisprudentie moet onder giften worden verstaan: waardeverschuivingen uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde, waardoor diens vermogen wordt vergroot (zie onder meer HR, 12 januari 1972, nr. 16695, onder meer gepubliceerd in BNB 1972/44).

3.3 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, nu belanghebbende geen kosten heeft gemaakt ten behoeve van (zijn werkzaamheden voor) de Diabetesvereniging Nederland en evenmin recht had op een vergoeding (voor zijn werkzaamheden ten behoeve) van de Diabetesvereniging Nederland, er geen sprake is van een waardeverschuiving uit het vermogen van belanghebbende naar dat van de Diabetesvereniging Nederland, zodat volgens vaste jurisprudentie geen sprake is van een gift.

3.4 Wat betreft belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat belanghebbendes grief dat zijn situatie vergelijkbaar is met een vrijwilliger die een al dan niet belaste vergoeding ontvangt (zie 2.3) faalt nu onder 3.3 is geconcludeerd dat in belanghebbendes situatie geen sprake is van een vermogensverschuiving, terwijl dat naar het oordeel van de rechtbank in de door belanghebbende aangedragen situaties wel het geval is, zodat geen sprake is van gelijke gevallen.

3.5 Voor zover belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel is gegrond op de stelling dat in vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven als gevolg van een bepaald (niet gepubliceerd) beleid dat wordt gecoördineerd op een hoger niveau dan dat van alleen de betrokken eenheid van de Belastingdienst, de door belanghebbende gestelde regeling ten aanzien van niet nader te noemen vrijwilligers voor een stichting van uitkeringsgerechtigden, oordeelt de rechtbank dat belanghebbende onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit een dergelijk beleid zou kunnen worden afgeleid.

3.6 Voor zover belanghebbende met zijn verwijzing naar een door hem verzorgde aangifte IB/PVV van een derde, waarbij een vergelijkbare door belanghebbende voorgestelde giftenaftrek werd toegestaan, wat daar overigens ook van zij, een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat voor de toepassing van de meerderheidsregel belanghebbende slechts één vergelijkbare situatie aandraagt. Belanghebbendes beroep faalt naar het oordeel van de rechtbank, reeds omdat de Inspecteur in belanghebbendes zaak tot een andersluidende conclusie komt. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank dan ook voorbij aan belanghebbendes bewijsaanbod in dezen.

3.7 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”.

4.2 Het Hof acht dit oordeel juist en op goede gronden gegeven. Het Hof maakt dit oordeel tot de zijne. Het Hof voegt aan dat oordeel nog toe dat, anders dan belanghebbende meent, de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat eerst dan sprake is van een gift, indien de gever verarmt en de begiftigde wordt verrijkt. In het onderhavige geval is van een verarming geen sprake, aangezien belanghebbende niet heeft afgezien van een vrijwilligersbeloning welke hij bij de Diabetesvereniging Nederland kon declareren. Het begrip giften is gedefinieerd in artikel 6.33, eerste lid, van de Wet als “bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat”. Bevoordelingen uit vrijgevigheid zijn, zoals de Rechtbank met juistheid heeft overwogen, waardeverschuivingen uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde, waardoor diens vermogen wordt vergroot (vgl. HR 12 januari 1972, nr. 16.695, onder meer gepubliceerd in BNB 1972/44). Uitgaande van haar vaststelling dat belanghebbende geen recht had op enige vorm van beloning voor de door hem op vrijwillige basis verrichte werkzaamheden en de daaraan verbonden gevolgtrekking van de Rechtbank dat geen sprake is geweest van een waardeverschuiving uit het vermogen van belanghebbende naar dat van de Diabetesvereniging Nederland, heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van een gift (vgl. HR 1 november 1989, nr. 26296, gepubliceerd in onder meer BNB 1989/337).

4.3 Voor zover het hoger beroep van belanghebbende ertoe strekt dat de wettelijke regeling onrechtvaardig is, omdat vrijwilligers van een het algemeen nut beogende instelling die over voldoende vermogen beschikt om hen een vergoeding toe te kennen, waarvan zij evenwel afzien, in een voordeliger positie verkeren dan vrijwilligers van een het algemeen nut beogende instelling die niet over voldoende vermogen beschikt om haar vrijwilligers te kunnen belonen, faalt het, omdat het de belastingrechter niet vrij staat om de innerlijke waarde van de Wet te beoordelen.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.

De beslissing is op 11 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(K. de Jong-Braaksma) (P. van der Wal)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 oktober 2011

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.