Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-09-2011, BT8853, BK-10/00236

Gerechtshof 's-Gravenhage, 21-09-2011, BT8853, BK-10/00236

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 september 2011
Datum publicatie
21 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BT8853
Zaaknummer
BK-10/00236

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Het bedrag van € 21.809 waarmee de hypotheekschuld in het jaar 2005 is verhoogd wordt niet aangemerkt als eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a, derde lid Wet IB 2001 en de daaraan toe te rekenen hypotheekrente van € 4.140 zijn geen aftrekbare kosten van de eigen woning in de zin van artikel 3.120, eerste lid Wet IB 2001. Beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-10/00236

Uitspraak van de eerste enkelvoudige belastingkamer d.d. 21 september 2011

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam Belastingdienst/ Rijnmond, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 maart 2010, nummer AWB 09/4004 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde aan belanghebbende opgelegde aanslag.

Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.038.

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.673.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

10 augustus 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar is de Inspecteur wel, doch belanghebbende niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 7 juni 2011, op het adres [a-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens bij TNT Post ingewonnen informatie, die in het dossier is gevoegd, is de vorenbedoelde brief op

8 juni 2011 aan het voormelde adres uitgereikt. Van belanghebbende is geen bericht van verhindering of verzoek om uitstel van de zitting ontvangen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende is eigenaar en bewoner van de woning [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning).

 

3.2. Belanghebbende heeft in het jaar 1998 zijn hypotheekschuld verhoogd met een bedrag van € 23.143 tot een bedrag van € 74.191 in verband met een verbouwing van zijn woning. Vervolgens heeft belanghebbende zijn hypotheekschuld in 2005 verhoogd naar € 96.000.

3.3. Belanghebbende heeft op 11 oktober 2005 een nieuwe hypothecaire lening afgesloten van in totaal € 96.000. Met deze hypothecaire lening is een hypotheekschuld van

€ 85.555,98 afgelost en een bedrag van € 8.218 is aangewend voor de aflossing van consumptieve kredieten bij [A], [B], [C] en [D].

 

3.4. Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 22.917. Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van € 8.610 aan hypotheekrente als aftrekbare kosten eigen woning in aanmerking genomen en een bedrag van € 96.000 aangegeven als rentedragende schuld van eigen woning (hierna ook: de eigenwoningschuld).

3.5. De Inspecteur heeft na bezwaar een bedrag van € 74.191 aangemerkt als eigenwoning-schuld en de aftrekbare hypotheekrente en -kosten vastgesteld op € 4.470. Het belastbare inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 27.673.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil de vraag of het bedrag van € 21.809 waarmee de hypotheekschuld in het jaar 2005 is verhoogd aangemerkt moet worden als eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a, derde lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en of de daaraan toe te rekenen hypotheekrente van € 4.140 aftrekbare kosten van de eigen woning zijn in de zin van artikel 3.120, eerste lid Wet IB 2001. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.2. Belanghebbende stelt zich op de volgende standpunten:

- het recht van hypotheek is gevestigd op een onroerende goed die zijn eigendom is. Dientengevolge dient de hypotheekschuld aangemerkt te worden als eigenwoningschuld en is de daaraan toe te rekenen rente aftrekbaar;

- een deel van de verhoging is aangewend voor de aflossing van de reeds bestaande hypotheekschuld inclusief boeterente terwijl het meerdere ,nadat het in eerste instantie is aangewend voor de aflossing van consumptieve kredieten, is bijgeleend en besteed aan de verbetering van de woning. De verhoging moet daarom worden aangemerkt als eigenwoningschuld;

- belanghebbende doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat andere belastingplichtigen die het bedrag van een hypotheeklening in een later jaar dan het jaar van het verkrijgen van de lening besteden aan de eigen woning wel direct in het jaar van verkrijging van de lening de rente en kosten in aanmerking kunnen nemen.

4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Voor de overige standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de bestreden aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.917.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft als volgt overwogen, waarbij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder wordt aangeduid.

“ 2.1 Uit artikel 3.119a, derde lid, van de Wet IB 2001 volgt - voorzover hier van belang - dat de eigenwoningschuld wordt verhoogd met het gezamenlijke bedrag van de schulden die zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning.

Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, van de Wet IB 2001 zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning het gezamenlijk bedrag van: - voorzover hier van belang - de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld.

Volgens artikel 3.123 van de Wet IB 2001 worden kosten voor verbetering of onderhoud van de woning in aanmerking genomen voorzover de verbetering en het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.

 

2.2 De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast ten aanzien van de hoogte van de eigenwoningschuld en de aftrek van hypotheekrente –en kosten in beginsel op de belastingplichtige rust. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verhoging van de hypotheekschuld in 2005 met een bedrag van € 21.809 is aangewend voor verbetering of onderhoud van de woning van eiser. Eiser heeft van de in 1.14 genoemde kosten (b) en (d) t/m (g) geen betalingsbewijs overgelegd. Ook overigens zijn geen schriftelijke bescheiden overgelegd, waaruit blijkt dat deze kosten in 2005 zijn voldaan. Dat eiser, zoals hij stelt, voor die kosten geen factuur heeft ontvangen, is een omstandigheid die voor risico van eiser behoort te blijven. Uit de betalingsbewijzen voor de kosten (a) en (c) volgt dat deze kosten niet zijn gemaakt in 2005 maar in 2006 en 2007. Renteaftrek kan pas worden verleend voor zover en vanaf het moment waarop voor de verbetering of het onderhoud een met schriftelijke bescheiden gestaafde betaling is gedaan (vgl. de arresten van de Hoge Raad van 22 oktober 2004, LJN AH9003, LJN AH9015 en LJN AH9156). De kosten onder (a) en (c) kunnen reeds hierom dan ook niet in de onderhavige aanslag worden betrokken. Mitsdien kan in het midden blijven of de kosten (a) en (c) zien op verbetering of onderhoud van de woning.

 

2.3 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. ”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.1. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Daarbij neemt het Hof nog het volgende in aanmerking.

7.1.2. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verhoging van de hypotheekschuld met € 21.809 is aangegaan met het oogmerk van verbetering of onderhoud van de eigen woning. De toename van de hypotheekschuld die is voortgevloeid uit het bijlenen of bijschrijven van de verschuldigde rente wordt namelijk niet als eigenwoningschuld beschouwd en de rente die betrekking heeft op dit deel van de schuld is dan ook niet aftrekbaar (artikel 3.120 vierde lid van de Wet IB 2001). Voorts kan ook dat deel van de hypotheekschuld dat is aangewend voor de aflossing van de in 3.3 vermelde consumptieve kredieten niet worden aangemerkt als eigenwoningschuld. Hierbij acht het Hof de stelling van belanghebbende dat dit bedrag weer is bijgeleend, gelet op de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk.

7.1.3. Nog daargelaten hetgeen hiervoor onder 7.1.2 is overwogen, heeft belanghebbende niet met schriftelijke bescheiden gestaafd dat in het jaar 2005, betalingen zijn gedaan ter zake van de verbetering of onderhoud van de woning zodat ook om deze reden moet worden geoordeeld dat het bedrag van € 4.140 in dit jaar niet kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten van de eigen woning in de zin van artikel 3.120, eerste lid Wet IB 2001.

7.2. De stelling van belanghebbende dat de volledige schuld aangemerkt moet worden als eigenwoningschuld omdat het met recht van hypotheek is verzekerd met een aan hem in eigendom toebehorende onroerend goed, vindt geen steun in het recht.

7.3.1. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is - voor zover hier van belang - sprake indien de handelwijze van de inspecteur leidt tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen en deze ongelijke behandeling het gevolg is van:

- een begunstigend beleid dat niet van toepassing is op belanghebbende, of;

- een oogmerk tot begunstiging van andere gevallen dan dat van belanghebbende, of;

- een van de wet afwijkende behandeling van de meerderheid van met belanghebbende vergelijkbare gevallen.

7.3.2. Van gelijke gevallen is slechts sprake indien deze gevallen zowel rechtens als feitelijk vergelijkbaar zijn. De bewijslast van de schending van het gelijkheidsbeginsel berust bij belanghebbende.

7.3.3. Belanghebbende heeft zijn stelling dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden op generlei wijze met feiten en/of omstandigheden ondersteund en derhalve niet aannemelijk gemaakt, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel dient te worden verworpen.

7.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep ongegrond is en beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten

Het Hof acht in hoger beroep geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 21 september 2011 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.