Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-09-2011, BU6074, 07/00537

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-09-2011, BU6074, 07/00537

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 september 2011
Datum publicatie
28 november 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU6074
Zaaknummer
07/00537

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft, gedagtekend 30 november 2001, naheffingsaanslagen stikstof- en fosfaatheffing ontvangen. Belanghebbendes bezwaarschrift komt op 20 februari 2002 binnen bij de inspecteur, deze verklaart hem niet-ontvankelijk. Belanghebbende beweert dat hij de bezwaarschriften op 8 januari 2002 aangetekend heeft verzonden en wordt door het Hof in de gelegenheid gesteld om hiervan bewijs te leveren. belanghebbende slaagt niet om nader bewijs van het aangetekend verzenden te leveren. Tegen de ambtshalve vermindering door de inspecteur staat geen beroep open.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 07/00537

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X te Y, hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 oktober 2007, nummer AWB 06/3978 in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Dienst Regelingen te Assen, hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende telkens in één geschrift opgelegde naheffingsaanslagen fosfaat- en stikstofheffing voor het jaar 1999 en de bij beschikking daarbij opgelegde verzuimboetes.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is, telkens over het heffingsjaar 1999 en gedagtekend 30 november 2001, onder aanslagnummer 000000000XX0000 een naheffingsaanslag in de fosfaatheffing opgelegd ten bedrage van € 17.523,63 aan belasting met een verzuimboete wegens het niet betalen van de verschuldigde heffing van € 4.500 en onder aanslagnummer 000000000YY0000 een naheffingsaanslag in de stikstofheffing ten bedrage van € 6.192,74 aan belasting met een verzuimboete wegens het niet betalen van de verschuldigde heffing van € 4.500. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraak d.d. 30 juni 2006 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 106.De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 juni 2009 te 's-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de door belanghebbende met de letters A tot en met E aangeduide bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.5. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen (belanghebbende als eerste partij) verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.

1.6. Belanghebbende heeft bij brief van 21 juli 2009, met bijlagen met gegevens betreffende het jaar 2002, gereageerd. Hij heeft geen gegevens overgelegd ter zake van de berekening van de onderhavige naheffingsaanslagen. Met betrekking tot de onderhavige procedure merkt belanghebbende op "dat ik geen bewijs van aangetekend versturen, zoals besproken, heb kunnen traceren." Een afschrift van die stukken is aan de wederpartij verzonden. Bij brief aan belanghebbende van 14 september 2009 heeft de Inspecteur het bedrag van de verzuimboeten wegens het niet betalen van de verschuldigde fosfaatheffing respectievelijk stikstofheffing ambtshalve verminderd tot op, telkens, € 2.268,90 en heeft hij belanghebbende verder medegedeeld dat de bestreden naheffingsaanslagen gehandhaafd worden.

1.7. Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgehad op 4 februari 2010 te 's-Hertogenbosch. Daar is toen verschenen en gehoord belanghebbende. De Inspecteur heeft één dag voor de zitting per fax aan het Hof bericht dat in verband met plotselinge ziekte van de behandelend ambtenaar namens de Inspecteur niemand ter zitting aanwezig zal zijn.

1.8. Het Hof heeft - mede in hetgeen door belanghebbende tijdens deze nadere zitting naar voren is gebracht zoals is vervat in het van die zitting opgemaakte en in afschrift aan partijen verzonden proces-verbaal - aanleiding gevonden om de zaak (wederom) aan te houden en partijen in de gelegenheid te stellen nader te reageren op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting.

1.9. Bij faxbrief van 11 maart 2010 heeft belanghebbende gereageerd in die zin, dat hij het Hof verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden met een termijn van twee maanden zodat hij in contact kan treden met de Inspecteur waarna hij het hoger beroep óf zal intrekken óf nader zal aanvullen. De Inspecteur heeft bij brief van 18 maart 2010 aan het Hof bericht dat hij belanghebbende op die datum een brief heeft gestuurd met daarin de door belanghebbende gevraagde berekeningsspecificatie over het jaar 2002 alsmede met de door belanghebbende gevraagde - bij de Dienst Regelingen geregistreerde - voergegevens en de gegevens over de afgeleverde dieren met betrekking tot het heffingsjaar 1999. Een afschrift van die reacties van partijen is door de griffier op 22 maart 2010 voor een reactie aan de onderscheiden wederpartij gestuurd waarbij de termijn voor het indienen van een reactie werd verlengd tot 1 juni 2010.

1.10. Aangezien een reactie van partijen voor of op 1 juni 2010 uitbleef, heeft de griffier daarna herhaaldelijk telefonisch contact gezocht met partijen. De Inspecteur heeft in dat verband bij herhaling laten weten dat het hem niet is gelukt in contact te komen met belanghebbende en, tenslotte, dat hij, bij gebreke aan een reactie door belanghebbende, geen verdere actie meer heeft ondernomen. De griffier heeft verklaard dat hij eind oktober 2010 (uiteindelijk) telefonisch contact heeft gehad met de moeder van belanghebbende die mededeelde dat belanghebbende inderdaad erg moeilijk (telefonisch) te bereiken was aangezien hij door heel Nederland reist.

1.10. Bij brief van 29 oktober 2010 heeft het Hof -zakelijk weergegeven - partijen voor de laatste maal in de gelegenheid gesteld te reageren zoals eerder verzocht. Hierop is geen reactie van een der partijen ontvangen, waarna het Hof het onderzoek heeft gesloten en een schriftelijke uitspraak heeft aangekondigd.

2. Feiten

2.1. De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.2. De naheffingsaanslagen zijn gedagtekend 30 november 2001 en het bezwaarschrift, gedagtekend 8 januari 2002, is op 22 februari 2002 bij de Inspecteur binnengekomen. Op de poststempel van de enveloppe staat 20 januari 2002 als datum vermeld.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is in eerste instantie het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

Voor het geval de hiervoor vermelde vraag in de door belanghebbende voorgestane zin wordt beantwoord, is in geschil de hoogte van de bestreden naheffingsaanslagen, alsmede of de verzuimboeten, zoals deze luiden na de ambtshalve vermindering door de Inspecteur d.d. 14 september 2009 terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.2.1. Ter gelegenheid van de eerste zitting hebben partijen - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:

Belanghebbende: (na voorlezing van zijn pleitnota)

Ik ben me niet bewust van overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn. Aangezien het bezwaarschrift is gedagtekend 8 januari 2002 ga ik er van uit dat het dan ook op die dag of hooguit een dag later door mij ter post is bezorgd. Ik weet dat niet meer zeker, maar ik denk dat ik thuis het desbetreffende verzendbewijs van aangetekende verzending nog heb liggen. Ook kan ik desgewenst nog de primaire bescheiden over het heffingsjaar 1999 produceren, voor het geval de Inspecteur alsnog dat jaar inhoudelijk wil beoordelen. Ik zou het op prijs stellen als het Hof mij de gelegenheid geeft die stukken alsnog in de procedure te brengen.

De Inspecteur:

Ik heb geen bezwaar tegen de door belanghebbende bij zijn pleitnota overgelegde bijlagen.

Ik blijf er bij dat het bezwaar te laat is ingediend en verwijs naar hetgeen ik in dat verband schriftelijk heb aangevoerd. Daarnaast geldt dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan terwijl hij een zogeheten verfijnde aangifte had moeten indienen. Op zich ben ik bereid om (ook) het jaar 1999 ambtshalve te beoordelen en eventueel dienovereenkomstig aan te passen, maar dan moet belanghebbende wel alsnog de door mij al in een eerder verband aan hem gevraagde gegevens verstrekken, maar dat heeft hij tot op heden niet gedaan.

3.2.2. Voor hetgeen hieraan ter nadere zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert - naar het Hof hem verstaat - tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslagen, inclusief de bij beschikking opgelegde verzuimboetes, zoals deze luiden na de ambtshalve vermindering d.d. 14 september 2009.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

4.1. Belanghebbende is op zijn verzoek door het Hof in de gelegenheid gesteld het onder 1.6 bedoelde bewijs van aangetekende verzending, waarvan hij dacht dat hij dat thuis had liggen, nog in te brengen maar hij heeft nadien aangegeven dit niet kunnen overleggen.

De slotsom is dan ook dat belanghebbende, die niet heeft betwist de naheffingsaanslagen met de boetebeschikkingen op of omstreeks de dagtekening ervan te hebben ontvangen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn daartegen gerichte bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn heeft ingediend.

4.2. De Rechtbank is in zijn uitspraak tot het oordeel gekomen dat het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat het beroep ongegrond is.

Het Hof acht deze beslissing van de Rechtbank juist en op goede gronden genomen. Nu partijen in hoger beroep geen andere standpunten hebben ingenomen, zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.

4.3. Voor zover het hoger beroep is gericht tegen het besluit van de Inspecteur om de bestreden naheffingsaanslagen onderscheidenlijk de verzuimboeten niet ambtshalve (verder) te verminderen c.q. te vernietigen, staat geen (hoger) beroep open aangezien dat besluit, gelet op het vorenstaande, ambtshalve genomen is.

4.4. Het gelijk is derhalve aan de Inspecteur. Het hoger beroep van belanghebbende dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Ten aanzien van het griffierecht

4.5. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 16 september 2011 door G.J. van Muijen, voorzitter, J.W.J. Huige en J.G. Verseput, leden, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.