Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2552, 13-00685

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-07-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:2552, 13-00685

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 juli 2014
Datum publicatie
24 september 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:2552
Zaaknummer
13-00685

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft bedragen van een BV ontvangen met omschrijving salaris. Het Hof merkt slechts een gedeelte aan als salaris, namelijk tot het in de arbeidsovereenkomst genoemde bedrag. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat de rest van het bedrag opnames in rekening-courant betreft.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00685

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 april 2013, nummer AWB 12/4325, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen naheffingsaanslag, de daarbij opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 20.443 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 5.110 en is aan heffingsrente € 2.816 in rekening gebracht.

De naheffingsaanslag, de boete- en heffingsrentebeschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 april 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vertegenwoordigd door haar directeur, mevr. [A], vergezeld van belanghebbendes gemachtigde de heer [B], accountant te [plaats], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en mevrouw [D].

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota met bijlagen voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de drie bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.6.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof belanghebbende verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder haar berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij heeft voldaan.

1.7.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 juni 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [B] voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C].

1.8.

Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de Meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 17 april 2014 was samengesteld uit J. Swinkels, T.A. Gladpootjes en P.A.M. Pijnenburg, dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door J. Swinkels, T.A. Gladpootjes en H.W.M. van Kesteren, en dat de zaak wordt voortgezet, in de stand waarin zij zich bevond op 17 april 2014. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.

1.9.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.10.

Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een schriftelijke verklaring van mevrouw [A] voornoemd en van twee bankafschriften.

1.11.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zittingen zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende, opgericht op 8 december 2003, is voor 33 1/3 % aandeelhouder in [bedrijf] in België. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het geven van trainingen aan bedrijven, waarbij het draait om het ontdekken van de waarden van de organisatie, bezieling, inspiratie en persoonlijke ontwikkeling. Mevrouw [A] (hierna: mevrouw [A]), enige werknemer en aandeelhouder van belanghebbende, verzorgde in het tijdvak van de naheffing de dagelijkse administratie.

2.2.

Volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomst, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort, heeft belanghebbende aan mevrouw [A] een maandloon van € 3.300 bruto toegekend.

2.3.

Op 6 juni 2011 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 2006 tot en met 2009 en van de aangiften omzetbelasting en loonheffing over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010. Van dat onderzoek is een rapport opgemaakt op 12 september 2011 (hierna: het controlerapport). Op pagina 7 vermeldt het controlerapport:

“De administratie is een rommeltje. Stukken worden niet of erg laat aangeleverd aan de adviseur. Deze probeert e.e.a. te groeperen en bij de juiste bankafschriften te plaatsen. Ook is onduidelijk welke kosten bij bepaalde projecten horen. Er zijn veel bezoeken aan hotels en eetgelegenheden, ook in het buitenland. Deze kosten zijn niet onaannemelijk maar kunnen niet direct gekoppeld worden aan projecten en activiteiten.

Daarnaast worden bij het factureren veel fouten gemaakt. Er is sprake van nummers die dubbel gebruikt worden, tellingen die niet kloppen en er wordt melding gemaakt van een fout omzetbelastingnummer. Mevrouw [A] is doordrongen van het feit dat dit echt beter moet en zal vanaf heden bij het factureren meer accuraat te werk gaan.”

2.4.

De Inspecteur heeft vastgesteld dat op de grootboekrekening nr. [nummer] “Te betalen netto lonen” maandelijks een bedrag van € 4.000 werd overgeboekt ten gunste van mevrouw [A] met de omschrijving “Salaris” of “Loon”. In latere jaren heeft belanghebbende bij de maandelijkse overboekingen ten gunste van haar aandeelhouder/werknemer die omschrijving niet meer gebruikt. Daarnaast werden via deze grootboekrekening diverse privé uitgaven en geldopnamen geboekt van mevrouw [A] (zoals Free Record Shop, schoenenaankopen, opticien e.d.). Per 31 december van elk jaar boekte de adviseur op deze rekening in credit het netto jaarloon overeenkomstig de met mevrouw [A] gesloten arbeidsovereenkomst. Het saldo van de rekening nr. [nummer] werd als vordering op mevrouw [A] in de jaarstukken verantwoord. Deze vordering was ten tijde van de zittingen van het Hof geheel afgelost.

2.5.

Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 30 december 2011 aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en een vergrijpboete opgelegd alsmede heffingsrente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag is als volgt opgebouwd:

Tijdvak Loonheffingen Vergrijpboete Heffingsrente1-1-2008 t/m 31-12-2008 € 5.712 € 1.428 € 4911-1-2007 t/m 31-12-2007 € 8.857 € 2.214 € 1.2181-1-2006 t/m 31-12-2006 € 5.874 € 1.468 € 1.107Totaal € 20.443 € 5.110 € 2.816.

De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gebaseerd op het verschil tussen de via de aangifte loonheffingen verantwoorde netto lonen, waarbij door belanghebbende het volgens de arbeidsovereenkomst toegekende loon tot uitgangspunt is genomen, en de door mevrouw [A] maandelijks opgenomen bedragen van € 4.000. Dit verschil heeft de Inspecteur gebruteerd.

2.6. Mevrouw [A] heeft haar zieke zoon in de Verenigde Staten van Amerika doen behandelen. De daarmee gepaarde kosten heeft zij onder meer gefinancierd met een lening verstrekt door haar vriendin, mevrouw [E] (hierna: mevrouw [E]), nominaal groot € 12.000, af te lossen in 60 maandelijkse annuïteiten van € 233,15. De lening is - hoewel de leningovereenkomst belanghebbende als debiteur vermeldt – door mevrouw [A] in privé afgelost. Mevrouw [A] heeft ter zitting van het Hof verklaard – hetgeen door de Inspecteur niet, dan wel onvoldoende is weersproken – dat de lening verstrekt is aan haar in privé ter bestrijding van de behandelkosten van haar zoon en derhalve niet aan belanghebbende.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft, naar partijen ter tweede zitting van het Hof uitdrukkelijk hebben verklaard, het antwoord op de volgende vraag:

Is de naheffingsaanslag en de boete terecht opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, tot vernietiging van de naheffingsaanslag en van de bijbehorende boetebeschikking en beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing