Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3406, 14-00269, 14-00270, 14-00271

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-08-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3406, 14-00269, 14-00270, 14-00271

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 augustus 2014
Datum publicatie
2 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:3406
Formele relaties
Zaaknummer
14-00269, 14-00270, 14-00271

Inhoudsindicatie

Bank Zonder Naam (BZN). Verzwegen Luxemburgse bankrekening. In geschil is of is een groep navorderingsaanslagen voldoende voortvarend is opgelegd, of de Inspecteur bij de Rechtbank heeft toegezegd dat een bepaalde navorderings¬aanslag zou worden vernietigd en of de Inspecteur alle op het geding betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Toen in de loop van het project Bank Zonder Naam bleek dat mogelijk sprake kon zijn van onjuiste identificatie als gevolg van het hanteren van bevolkingsgegevens over het jaar 2005, heeft de Belasting¬dienst ten aanzien van degenen die ontkenden rekeninghouder te zijn geweest uit een oogpunt van zorgvuldigheid besloten tevens de bevolkings¬gegevens uit voorgaande jaren te onderzoeken. Het Hof acht de uit deze ‘hercheck’ voortvloeiende vertraging aanvaardbaar (vergelijk Hoge Raad 2 mei 2014, nr. 13/04726, ECLI 2014:1029 en nr. 13/04730 ECLI:2014:1031). Belanghebbende stelt onder inbreng ter zitting van documenten, dat in zijn geval de hercheck is achterwege gebleven en dus de vertraging niet nodig was. Het Hof verwerpt de stelling als tardief ingebracht. Er is geen goede reden waarom belanghebbende de stelling niet eerder heeft ingenomen, al was het maar in een zogenoemd 10 dagen stuk. Het Hof kan deze onverwachte stelling alleen behandelen, als het de zaak aanhoudt en de Inspecteur de gelegenheid biedt nader onderzoek te doen en bewijsmateriaal te vergaren. Dit zou een aanzienlijke vertraging van de procesgang opleveren. Het Hof acht de door belanghebbende ingebrachte stelling te licht, immers slechts gestoeld op aannames en suggesties, om, het (algemeen) belang van een doelmatige procesgang afwegend tegen het belang van belanghebbende, een dergelijke aanhouding te rechtvaardigen, mede gezien het feit dat een goede reden voor het eerst ter zitting aanvoeren van deze stellingen ontbreekt. De klacht dat de Inspecteur niet alle stukken heeft ingebracht faalt om dezelfde reden. Het Hof oordeelt ten slotte dat een uitlating van de Inspecteur bij de Rechtbank niet kan worden opgevat als een toezegging een bepaalde navorderingsaanslag te vernietigen. In de gegeven context zou dat volstrekt onlogisch zijn. De uitleg van de Inspecteur dat zijn uitlating betrekking had op een andere groep aanslagen, acht het Hof vanzelfsprekend.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00269, 14/00270, 14/00271

Uitspraken op het hoger beroep van

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Limburg/kantoor [vestigingsplaats] van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur

tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 december 2013, nummer AWB 11/4948 tot en met 11/4950, in het geding tussen

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

met betrekking tot

-

de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, aanslagnummer [nummer].H68, over het jaar 1996;

-

de navorderingsaanslag vermogensbelasting, aanslagnummer [nummer].K78, over het jaar 1997;

-

de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, aanslagnummer [nummer].H37, over het jaar 2003, en

-

de gelijktijdig met voormelde navorderingsaanslagen gegeven boete- en heffingsrentebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen, beschikkingen heffingsrente en verhogingen/boetes (hierna: boete of boetes) opgelegd.

Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV):

Jaar

Aanslagnr. [nummer]

Dagtekening

Belastbaar inkomen

Belasting

Boete

Heffingsrente

1995

H.57

31-12-2007

ƒ 46.450

€ 945

€ 945

€ 349

1996

H.68

31-12-2008

ƒ 48.706

€ 1.389

€ 1.389

€ 506

1997

H.78

31-12-2009

ƒ 52.587

€ 1.515

€ 1.515

€ 693

1998

H.88

31-12-2009

ƒ 47.268

€ 1.845

€ 1.845

€ 784

1999

H.98

31-12-2009

ƒ 49.026

€ 2.302

€ 2.302

€ 909

2000

H.08

31-12-2009

ƒ 57.108

€ 2.790

€ 2.789

€ 1.001

Jaar

Aanslagnr. [nummer]

Dagtekening

Rendements-

grondslag

Belasting

Boete

Heffingsrente

2001

H.17

31-12-2009

€ 233.407

€ 1.993

€ 1.993

€ 628

2002

H.27

31-12-2007

€ 248.726

€ 2.221

€ 2.221

€ 387

2003

H.37

02-01-2009

€ 268.170

€ 2.561

€ 2.448

€ 579

2004

H.47

26-11-2009

€ 299.801

€ 2.677

€ 2.677

€ 597

2005

H.57

26-11-2009

€ 327.585

€ 2.904

€ 2.904

€ 502

2006

H.67

05-12-2009

€ 374.202

€ 3.132

€ 3.132

€ 487

2007

H.77

05-12-2009

€ 414.222

€ 3.741

€ 2.930

€ 413

Vermogensbelasting (hierna: VB):

Jaar

Aanslagnr. [nummer]

Dagtekening

Rendements-

grondslag

Belasting

Boete

Heffingsrente

1996

K.67

31-12-2007

ƒ 181.000

€ 65

€ 65

€ 22

1997

K.78

31-12-2008

ƒ 215.000

€ 178

€ 178

€ 60

1998

K.88

31-12-2009

ƒ 335.000

€ 362

€ 362

€ 154

1999

K.98

31-12-2009

ƒ 454.000

€ 661

€ 661

€ 261

2000

K.08

31-12-2009

ƒ 488.000

€ 756

€ 756

€ 271

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 25 augustus 2011 de navorderingsaanslagen, beschikkingen en boetes gehandhaafd.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 september 2011, ontvangen bij de Rechtbank op 29 september 2011, beroep ingesteld. Ter zake daarvan heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 41.

1.3.

De Rechtbank heeft in één geschrift uitspraken gedaan met betrekking tot alle genoemde navorderingsaanslagen. Voor wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV 1996 (H68), de navorderingsaanslag VB 1997 (K78) en de navorderingsaanslag IB/VB 2003 (H37) heeft zij het beroep gegrond geoordeeld, en de navorderingsaanslagen, verhogingen respectievelijk boetebeschikkingen vernietigd.

1.4.

De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof tegen de in 1.3, tweede volzin, genoemde uitspraken. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Wanneer het Hof hierna spreekt over de uitspraken van de Rechtbank, bedoelt het de in 1.3, tweede volzin, genoemde uitspraken.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 25 juni 2014 te ‘s-Hertogenbosch. De op deze zitting verschenen partijen staan vermeld in het proces-verbaal dat van de zitting is opgemaakt en dat met deze uitspraak aan partijen is verzonden. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en een kopie daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Aan het slot van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Partijen hebben in hoger beroep de door de Rechtbank vastgestelde feiten niet bestreden; evenmin hebben zij nieuwe feiten aangevoerd. Het Hof neemt daarom de door de Rechtbank vastgestelde feiten over.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

(A) is de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 binnen de vijfjaarstermijn van artikel 16, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) opgelegd?

(B) zijn de navorderingaanslagen voldoende voortvarend opgelegd?

(C) heeft de Inspecteur bij de Rechtbank toegezegd dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 zou worden vernietigd?

(D) heeft de Inspecteur alle op het geding betrekking hebbende stukken overgelegd?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat vragen A, B en D ontkennend en vraag C bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur verdedigt telkens het tegenovergestelde antwoord.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing