Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4002, 12-00543 en 12-00544

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-10-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4002, 12-00543 en 12-00544

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 oktober 2014
Datum publicatie
17 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:4002
Zaaknummer
12-00543 en 12-00544
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

KB-Lux. In geschil is een groot aantal vragen. I. Mag de uit België ontvangen informatie, meer specifiek de fotokopieën van microfiches, gebruikt worden als bewijsmateriaal of is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs? II. De navorderingsaanslag VB 1991 met als dagtekening 30 december 2002 (een zogenoemde penaanslag) bevat een verschrijving: een “nul” in plaats van een punt “.”. De Inspecteur stuurt op 10 januari 2003 een brief ter herstel van de fout. Is daardoor de penaanslag is herroepen of vernietigd? III. Zijn de navorderingsaanslagen binnen de navorderings¬termijn opgelegd? Deze vraag kent twee onderdelen. (a) Zijn de navorderingsaanslagen tijdig, dat wil zeggen voor ommekomst van de 12-jaarstermijn bedoeld in artikel 16, lid 4, AWR ter post bezorgd? (b) Heeft de Inspecteur bij het voorbereiden en opleggen van de aanslagen voldoende voortvarend gehandeld? IV. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade, bestaande uit smart en spanning, wegens de lange duur van de procedure? V. Heeft belanghebbende recht op een integrale proces¬kos¬ten¬ver¬goeding? De Inspecteur poogt met de inbreng van een schriftelijk getuigenverslag te voorkomen dat een ernstig zieke getuige voor het Hof moet verschijnen. Belanghebbende maakt vergeefs bezwaar tegen inbreng van de verklaring; de getuige is immers nadien alsnog in persoon verschenen en belanghebbende heeft op de verklaring kunnen reageren. Het Hof beantwoordt voorts alle materiele vragen in het nadeel van belanghebbende. Wel kent het Hof een vergoeding voor immateriële schade toe wegens de lange duur van de procedure,

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00543 en 12/00544

Uitspraak op het hoger beroep van

De erven van [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 augustus 2012, nummers AWB 11/3131 en AWB 11/3134 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost Brabant/kantoor [vestigingsplaats 1],

hierna: de Inspecteur,

met betrekking tot de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1990 (zaak 12/00543) en de navorderingsaanslag vermogensbelasting over het jaar 1991 (zaak 12/00544).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 1990 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een vastgesteld belastbaar inkomen van ƒ 712.397 (hierna: de navorderingsaanslag IB/PVV). Voorts is aan belanghebbende over het jaar 1991 een navorderingsaanslag vermogensbelasting opgelegd naar een vastgesteld vermogen van ƒ 15.089.000 (hierna: de navorderingsaanslag VB).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en, bij nadere uitspraak van 17 december 2012, belanghebbendes verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure, afgewezen.

1.4.

Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 13 november 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A] en mevrouw [B], beiden advocaat te [plaats 1] en gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en mevrouw [D]. Partijen hebben op deze zitting ieder pleitnota’s voorgedragen en kopieën daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof.

1.6.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat een nadere zitting zou worden gehouden waarop, op verzoek van de Inspecteur, een getuige zou kunnen worden gehoord, te weten de heer [E], ambtenaar van de Belastingdienst. Tevens heeft het Hof de Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie) in de gelegenheid gesteld als partij in het geding deel te nemen met betrekking tot belanghebbendes verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens gestelde overschrijding van de redelijke termijn gemoeid met de beslechting van het geschil.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.8.

Omdat de getuige in een slechte gezondheidstoestand verkeerde, heeft de Inspecteur een schriftelijke ambtsedige verklaring van de getuige ingezonden. Voorts heeft de Inspecteur voorgesteld om bij het Hof of belanghebbende levende aanvullende vragen schriftelijk aan de getuige te stellen, waarop deze vervolgens schriftelijk kan reageren. Mochten nadien nog vragen resteren, dan stelt de Inspecteur voor de getuige te laten horen door een rechter-commissaris Belanghebbende heeft schriftelijk bezwaar gemaakt tegen inbreng van de schriftelijke verklaring, alsmede, naar het Hof begrijpt, het achterwege blijven van een nadere mondelinge behandeling.

1.9.

De nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juni 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord mevrouw [A] en mevrouw [B] en, namens de Inspecteur, de heer [F], alsmede de heer [E] voornoemd, als getuige. Namens belanghebbende is op deze zitting een pleitnota voorgedragen en kopieën daarvan overgelegd aan de Inspecteur en aan het Hof.

1.10.

Van de nadere mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat met deze uitspraak in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, die door partijen in hoger beroep niet zijn bestreden en door het Hof worden overgenomen.

2.2.

In 1994 zijn door voormalige medewerkers van de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise (hierna: KB Lux) microfiches met informatie over rekeninghouders bij de KB Lux ontvreemd. Deze gegevens zijn, althans een deel ervan is, vervolgens in handen gekomen van de Belgische autoriteiten.

2.3.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Bijzondere belastinginspectie te België op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG spontaan inlichtingen verstrekt aan het Ministerie van Financiën, Belastingdienst/FIOD/Haarlem Internationaal, bestaande uit fotokopieën van microfiches (hierna: de fotokopieën) met gegevens over financiële rekeningen bij KB Lux op naam van inwoners van Nederland.

2.4.

Naar aanleiding van deze inlichtingen is door de FIOD-ECD en de Belastingdienst een onderzoek ingesteld, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Het onderzoek richtte zich onder meer op het vaststellen van de identiteit van de Nederlandse rekeninghouders waarvan de gegevens waren vermeld op de fotokopieën en op de door hen -mogelijk- verzwegen inkomens- en vermogensbestanddelen. Het Rekeningenproject is eind 2001 van start gegaan.

2.5.

De door het Hof als “belanghebbende” aangeduide partij betreft de erfgenamen van wijlen [belanghebbende] (hierna: erflater). Erflater is op 21 mei 1996 overleden. Nader onderzoek van de fotokopieën door de FIOD-ECD en de Belastingdienst heeft het vermoeden opgeleverd dat erflater en zijn weduwe, mevrouw [G], houder waren (geweest) van op de fotokopieën vermelde rekeningnummers. Begin oktober 2001 is erflater geïdentificeerd als houder van rekeningen bij de KB Lux. Naar aanleiding van de onderzoeksbevindingen in het kader van het Rekeningenproject heeft de inspecteur ten aanzien van erflater en zijn weduwe eind juni 2002 een renseignement ontvangen van een aantal bankrekeningen bij de KB Lux met rekeningnummers en saldi per 31 januari 1994. Met dagtekening 3 december 2002 heeft de Inspecteur aan de weduwe een vragenbrief verzonden met betrekking tot de buitenlandse bankrekening(en).

2.6.

Met dagtekening 30 december 2002 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB opgelegd. Op de navorderingsaanslag VB staat onder aanslagnummer het volgende vermeld: “[aanslagnummer 1]K17”.

2.7.

Begin 2003 heeft een administratief medewerker van de Belastingdienst bericht ontvangen van de Belastingdienst Apeldoorn, dat de navorderingsaanslag VB niet in de ontvangersadministratie verwerkt kon worden omdat het aanslagnummer onjuist was. Als bijlage bij een brief van 10 januari 2003 heeft de administratief medewerker van de Belastingdienst een nieuw aanslagbiljet verzonden aan belanghebbenden. Dat aanslagbiljet is identiek aan de met dagtekening 30 december 2002 opgelegde aanslag, behoudens het aanslagnummer. Als aanslagnummer staat op dit biljet vermeld: “[aanslagnummer 2]K17”.

2.8.

In de onder 2.7 vermelde begeleidende brief staat het volgende:

“De bijgevoegde navorderingsaanslag vermogensbelasting 1991 strekt ter vervanging van de eerder uitgereikte navorderingsaanslag.

Helaas werd een foutief aanslagnummer vermeld, welke bij deze navorderingsaanslag hersteld is.”

2.9.

De voor de omissie verantwoordelijke medewerker van de Belastingdienst heeft dienaangaande op 30 juni 2010 navolgende ambtsedige verklaring opgesteld:

“(…) De navorderingsaanslag is door mij als penaanslag opgemaakt in december 2002. Penaanslag wil zeggen dat de aanslag handmatig is uitgerekend en handmatig op papier is gezet. De penaanslag is door mij eind 2002 ingestuurd naar ons kantoor in Apeldoorn, waar deze in onze centrale betalingsadministratie verwerkt wordt zodat betalingen afgeboekt kunnen worden. Hier werd geconstateerd dat er een onjuist aanslagnummer op de aanslag vermeld stond. Bij het handmatig op papier zetten is in het aanslagnummer een nul in plaats van een punt getypt. Een medewerker van het kantoor in Apeldoorn heeft telefonisch contact met mij gezocht. Afgesproken is dat de navorderingsaanslag met het onjuiste aanslagnummer retour gezonden zou worden aan mij. Deze heb ik retour ontvangen.

Begin 2003 heb ik een identiek navorderingsbiljet opgemaakt echter onder vermelding van het correcte aanslagnummer.

Deze heb ik op 10 januari 2003 met een begeleidend schrijven aan de Erven [belanghebbende] gezonden.

Tevens heb ik de navorderingsaanslag weer naar kantoor Apeldoorn verzonden ter verwerking in het betalingssysteem.

Waarvan ik op belofte deze verklaring heb opgemaakt en ondertekend te [plaats 2] op 30-06-2010.”

2.10.

In de bezwaarfase heeft mevrouw [G] op 24 september 2003 volledige openheid van zaken gegeven aan de Nederlandse Belastingdienst omtrent de bij (onder meer) de KB Lux aangehouden bankrekening(en) van haarzelf en wijlen haar echtgenoot. De tegoeden op en de inkomsten uit deze bankrekening(en) waren tot op dat moment nooit betrokken in hun belastingaangiften.

2.11.

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting, de volgende feiten vast.

2.12.

De spontane uitwisseling van inlichtingen is volgens de brief van de Belgische Bijzondere Belastinginspectie van 27 oktober 2000 gebaseerd op artikel 4 van Richtlijn 77/799/EEG van 19 december 1977, gewijzigd bij die van 6 december 1979, en op artikel 27 van het Belastingverdrag Nederland-België van 19 oktober 1970.

2.13.

De brief van 27 oktober 2000 luidt vervolgens voor zover hier van belang:

“Hierbij worden u fotokopieën van microfiches overgemaakt die afkomstig zijn uit het gerechtelijk dossier lastens KREDIETBANK NV en die in origineel in beslag werden genomen door de gerechtelijke politie van Brussel. Deze microfiches bevatten gegevens in verband met financiële rekening(en) bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-Lux) op naam van de inwoners van uw land. […]

KB-Lux betwist de juridische geldigheid van de stukken in het gerechtelijk dossier als bewijsmiddel. De Belgische fiscale administratie beschikt echter over de toelatingen tot consultatie van het betrokken gerechtelijk dossier. Deze toelating is rechtsgeldig verleend door de heer Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Brussel en laat de inzage en afschriftname toe, evenals het gebruik van de stukken met inachtname van

- Belgische wetgeving, meer bepaald artikel 338 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 (WIB 92),

- Beschikkingen van toepassing inzake overeenkomsten ondertekend door België en partnerlanden, ter voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van de uitwisseling van informatie. […]

Deze zending bevat fotokopieën van de afgedrukte microfiches. Van sommige afdrukken is de leesbaarheid niet optimaal. Het is dus niet uitgesloten dat sommige van de u toegezonden fotokopieën moeilijk leesbaar zijn.

De bewuste stukken stellen per pagina voor:

De “Rechtvaardiging van de saldi per LMI rubrieken op 31/01/1994”

[Hof: LMI is Luxemburgs Monetair Instituut].

Hoewel de meeste saldi positief zijn, kunnen negatieve saldi eveneens voorkomen.

De aard van de betrokken rekeningen kan van 5 types zijn:

. Zichtrekeningen van klanten van KB-Lux

. Termijnrekeningen/rekeningen met opzegtermijn

. Termijnspaarrekening/spaarrekening met opzegtermijn

. Rekeningen belichaamd door kasbonnen

. Rekeningen van andere aard (Cr klanten, andere interne rekeningen van de KB-Lux boekhouding,…)

De gegevens zijn afkomstig uit de interne administratie/boekhouding van de KB-Lux. De onderverdeling per nationaliteit is door KB-Lux zelf gemaakt. Vermits per klant slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar zijn (naam en eventueel naam van de partner, voornamen) zal het niet steeds mogelijk zijn de identificatie van de klant met 100% zekerheid te bepalen. Beide vermeldingen maken een oordeelkundig gebruik van de overgemaakte informatie noodzakelijk. De overgemaakte gegevens zijn de enige die blijken uit het gerechtelijk dossier. Verdere informatie betreffende de rekeninghouders (bijvoorbeeld voor identificatie) is niet beschikbaar.

Algemene kenmerken van de documenten […]

. Elke pagina gedrukte microfiche bevat in de rechterbovenhoek een paginanummer. (1)

. De meeste LMI genummerde rubrieken krijgen automatisch een omschrijving die de juiste aard van de betrokken rekening herneemt. (2)

. Elke pagina vermeldt de valuta, waarin de rekeningsaldi zijn uitgedrukt. (3)

. Ter hoogte van de lijn met de LMI-sleutel is de nationaliteit van de rekeninghouder van de lijst aangegeven (zie lijst ISO-codes van de landen in bijlage B5). (4)

. Elke lijn van de inschrijving betreft een verschillende rekening. Het ligt voor de hand dat eenzelfde persoon verschillende rekeningen kan bezitten en bijgevolg meer dan eenmaal op de lijst kan voorkomen.

. Elke lijn van inschrijving vermeldt:

. het rekeningnummer van de titularis; enkel de eerste 10 cijfers komen in aanmerking (5)

. in dit nummer behoren de 6 cijfers tussen de gedachtestreepjes aan één enkele rekeninghouder toe en zijn altijd opgenomen in zijn rekeningnummer, ongeacht de aard ervan (zicht-, deposito-, spaarrekening, enz.). (6)

. De naam van de rekeninghouder. (7) Hierbij dient te worden opgemerkt dat de namen voorafgegaan door de letters W.K. codenamen betreffen waarvoor geen verdere informatie bekend is.

. Het rekeningsaldo in de gespecificeerde valuta. (8)”

2.14.

De bij onder 2.12 vermelde brief toegezonden informatie is in eerste instantie geschat op ongeveer 1.000 fotokopieën en naderhand nauwkeuriger geschat op ongeveer 800 fotokopieën. Op iedere fotokopie staan maximaal 47 regels. In totaal ging het om circa 20.000 bankrekeningen van circa 10.200 Nederlandse rekeninghouders.

2.15.

Bij de onder 2.12 vermelde brief zijn, naast de toegezonden informatie – onder meer – de volgende bijlagen gevoegd:

- Bij wijze van voorbeeld een fotokopie van een microfiche waarop de hierboven tussen haken genoemde cijfers zijn geschreven en de namen zijn zwartgemaakt.

- Een lijst met valutacodes met omrekeningskoers.

- De lijst met ISO-landencodes.

2.16.

In een namens de Belgische federale minister van Financiën aan de Belastingdienst FIOD-ECD (hierna: FIOD) te Haarlem gericht schrijven van 20 februari 2003, met als onderwerp “Inlichtingenuitwisseling inzake NV Kredietbank en Kredietbank Luxembourg” is onder meer het volgende opgenomen: “Teneinde aan te tonen dat de betreffende microfiches effectief afkomstig zijn van KB-Lux, werden de afdrukken van bepaalde van deze microfiches vergeleken met documenten die met zekerheid afkomstig waren van KB-Lux (papier met hoofding en logo van KB-Lux) en die door sommige belastingplichtigen zelf ter beschikking werden gesteld als antwoord op de aan hen gestelde vragen om inlichtingen. Bij die vergelijking werd vastgesteld dat de rekeningnummers en de saldo’s die voorkomen op de microfiches wel degelijk overeenkomen met deze die voorkomen op de door de betrokken belastingplichtigen ter beschikking gestelde documenten (zie bijlagen).”

2.17.

Bij het onder 2.16 vermelde schrijven zijn als bijlagen fotokopieën van afdrukken van microfiches (hierna: de fotokopieën) gevoegd en kopieën van rekeningoverzichten. Beide zijn geanonimiseerd. De volgende gegevens komen op beide stukken voor:

Rekeningnummer Saldo op 31/01/1994

[rekeningnummer 1] 728,59

[rekeningnummer 2] 50,00

[rekeningnummer 3] 2.160.000,00

[rekeningnummer 4] 332.520,00

[rekeningnummer 5] 478,00

2.18.

Na ontvangst van de informatie van de Belgische autoriteiten zijn door de Belastingdienst de volgende acties ondernomen:

(1) Om zekerheid te krijgen over de rechtmatigheid van de verkrijging van de informatie vanuit België is door B/CPP een ‘tafeltje’ ingericht. Daaraan namen vertegenwoordigers deel van het Ministerie, de kennisgroep Boete- en strafrecht, FIOD internationaal, een contactambtenaar en het Openbaar Ministerie (hierna: OM)/Expertisecentrum Fiscale Fraude (hierna: EFF). De vraag of de van de Belgische autoriteiten ontvangen informatie fiscaal (en strafrechtelijk) rechtmatig is te gebruiken, heeft deze groep in een nota van 16 augustus 2001 beantwoord.

(2) Er is nauw overleg gevoerd met het OM over de mate waarin posten konden worden voorgedragen voor strafrechtelijke vervolging en de criteria die daarbij van belang waren. Het aantal posten dat kon worden voorgedragen werd bepaald door de capaciteit bij het OM. Besloten werd om maximaal 200 posten daarvoor te selecteren. Op 10 oktober 2001 is gestart met de vervolging van een beperkt aantal personen met Duitse bankrekeningen. Op 30 oktober 2001 is de eerste tranche gestart met de vervolging van 50 posten KB-Lux. Op 12 december 2001 stond de tweede tranche van ongeveer 150 posten gepland.

(3) Door de Directies Particulieren (hierna: DPU), Ondernemingen Noord (hierna: DON), Ondernemingen Zuid (hierna: DOZ) en de FIOD is vooronderzoek gedaan op basis van een aantal van de beschikbaar gekomen gegevens. Dit vooronderzoek betrof onder meer de identificatie van de in de ontvangen documentatie vermelde namen.

(4) Op grond van de bevindingen van dit onderzoek is, na consultatie van de politieke leiding, besloten over te gaan tot een landelijke actie in ITO-verband (Intensief Toezicht en Opsporing) in het najaar van 2001 en de eerste maanden van 2002. Voor de uitvoering van deze actie heeft de Directieraad op 29 augustus 2001 besloten een project te starten waarin de FIOD, de DPU, DON, DOZ en het OM/EFF participeren. De directeuren van de FIOD, de DPU, DON, en DOZ zijn opdrachtgever voor dit zogenoemde Rekeningenproject. Namens deze opdrachtgevers is een stuurgroep ingesteld. Namens de directies is een Projectgroep Rekeningenproject ingesteld bestaande uit vier projectleiders.

(5) De projectopdracht is als volgt geformuleerd:

- Draag zorg voor de identificatie van de beschikbare renseignementen;

- Selecteer op basis van vooraf vastgestelde criteria (Aanmeldings- Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen, hierna: ATV-richtlijnen) posten voor strafrechtelijke behandeling en ontwikkel een draaiboek voor de uitvoering van het traject;

- Ontwikkel een geïntegreerd draaiboek voor de administratiefrechtelijke behandeling van de posten op de eenheden Particulieren en (Grote) Ondernemingen. Besteed daarbij aandacht aan nieuwe vervolgenswaardige zaken die voldoen aan de ATV-richtlijnen;

- Draag zorg voor eenheid van beleid en uitvoering door de coördinatie van de verschillende acties, door zorg te dragen voor een geïntegreerde aanpak en door een strakke regie bij de uitvoering;

- Draag zorg voor de voortgangsbewaking, voor informatie en communicatie en (tussentijdse) rapportages.

Het totaal aantal mensdagen dat benodigd is voor het project wordt geschat op 9.280.

De startdatum van het Rekeningenproject is 1 november 2001. De verwachte einddatum was toen eind juni 2002, welke einddatum kon worden verschoven indien daarvoor aanleiding bestond.

2.19.

Op 30 januari 1995 meldt zich onaangekondigd een persoon, zichzelf noemende [K], bij de FIOD. Hij heeft een envelop achtergelaten inhoudende een notitie en een fotokopie van bankgegevens van X. De heer [L] van de FIOD heeft [K] op 6 februari 1995 ontvangen. In dat gesprek deelt [K] mee dat hij van drie verschillende banken in Luxemburg informatie kan verstrekken. Hij noemt de namen van KB-Lux en Norske Bank Luxemburg. Om aan te geven wat de inhoud van zijn informatie is, heeft hij van een drietal personen bankgegevens verstrekt. [K] heeft om een provisie gevraagd. Het Ministerie van Financiën besloot niet in te gaan op het voorstel. Nadat dit aan [K] was meegedeeld is niets meer van hem vernomen. In 1998 of 1999 is [L] in Luxemburg gehoord in een strafzaak over diefstal van bankgegevens. Daar bleek hem dat [K] in werkelijkheid [M] heette, zijnde een ex-werknemer van KB-Lux en Norske Bank Luxemburg.

2.20.

In het zogenoemde tripartiete overleg van 11 oktober 2001 is de strafrechtelijke behandeling van de zaak tegen mevrouw [G] geaccepteerd. Het strafbare feit waarvan zij werd verdacht was het opzettelijk onjuist doen van de aangiften IB/PVV en VB over de jaren 1996/1997 tot en met 1999/2000, waarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting is geheven. Op 23 oktober 2001 is het gerechtelijk vooronderzoek geopend. Op 30 oktober 2001 is aan mevrouw [G] een bevel tot uitlevering overhandigd en naar aanleiding daarvan een verklaring opgenomen. Mevrouw [G] heeft verklaard niet te hebben geweten van rekeningen bij KB-Lux.

2.21.

Na opening van het gerechtelijk vooronderzoek is als volgt gecorrespondeerd:

- Op 15 november 2001 heeft de advocaat van mevrouw [G] zich als zodanig schriftelijk kenbaar gemaakt aan de griffier van het Arrondissementsparket Breda.

- Eveneens op 15 november 2001 heeft de advocaat van mevrouw [G] de Officier van Justitie schriftelijk verzocht om afschriften van de verklaringen en overige processtukken en om een onderhoud met de behandelend Officier.

- Bij brief van 26 november 2001 zijn door de FIOD aan de advocaat van mevrouw [G] de gevraagde verklaringen en de tijdens het verhoor getoonde bescheiden toegezonden. In de begeleidende brief is door de FIOD verzocht om op korte termijn de volgende stappen in de afwerking van de zaak kenbaar te maken.

- Op 3 december 2001 is door de FIOD telefonisch contact opgenomen met de advocaat van mevrouw [G]. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat van mevrouw [G] op dezelfde dag een fax gezonden aan de FIOD, waarin hij aangeeft nog in afwachting te zijn van het RC-dossier.

- Bij brief van 27 december 2001 heeft de advocaat van mevrouw [G] aan de FIOD geschreven dat hij de door hem ontvangen stukken nog niet voldoende heeft bestudeerd. Tevens verzoekt hij om de zaak terug te brengen naar het administratieve traject en dat hij medio januari op de zaak terug zal komen.

- Op 30 januari 2002 is door de FIOD een tweetal afschriften ontvangen van door de advocaat van mevrouw [G] aan het expertisecentrum Fiscale Fraude te Groningen gezonden brieven. Deze brieven hebben zowel betrekking op de zaken in het algemeen, als de zaak [G] in het bijzonder. In deze brieven verzoekt de advocaat van mevrouw [G] om terugkeer naar het administratieve traject.

- Op 5 april 2002 is door de FIOD een afschrift van de reactie ontvangen van het expertisecentrum Fiscale Fraude te Groningen op de brieven van de advocaat van mevrouw [G] van 30 januari 2002, waarin is geschreven dat de terugkeer naar het administratieve traject op dat moment niet opportuun is, dat het strafrechtelijk traject wordt afgewerkt en dat aan de hand van het eindproces-verbaal een beslissing wordt genomen over de verdere afwerking.

- In de periode tussen januari 2002 en april 2002 is tussen de FIOD en mevrouw [G] en haar dochter, mevrouw [H], nog één maal telefonisch contact geweest. Aan beiden is de vraag voorgelegd of een van hen ooit iets had ondertekend op verzoek van de advocaat waarmee zij hem machtigden om namens hen de rekeninggegevens in Luxemburg op te vragen. Beiden gaven te kennen nooit iets ondertekend te hebben en verwezen voor eventuele nadere vragen naar de advocaat.

- Op 14 mei 2002 is door de FIOD telefonisch contact gezocht met de advocaat van mevrouw [G]. Deze heeft op 15 mei 2002 teruggebeld. In dit gesprek is door de FIOD gevraagd naar de mogelijkheden om tot een afronding van het proces-verbaal te komen. Door de FIOD is tevens gevraagd of de advocaat van mevrouw [G] van plan was de bankafschriften op te vragen in Luxemburg. De advocaat gaf aan deze vraag op korte termijn te beantwoorden.

- Op 27 mei 2002 is door de FIOD telefonisch contact gezocht met de advocaat van mevrouw [G], die niet bereikbaar was. Zijn secretaresse heeft te kennen gegeven dat hij zou terugbellen.

- Na het uitblijven van een reactie is door de FIOD op 4 juni 2002 een fax verzonden aan de advocaat van mevrouw [G], met het verzoek om vóór 15 juni 2002 te reageren en met de mededeling dat de zaak anders zonder zijn medewerking afgedaan zou worden.

- Op 17 juni 2002 is door de FIOD een fax ontvangen van de advocaat van mevrouw [G], waarin hij meedeelt dat hij na ontvangst van het overzichts-proces-verbaal zal bepalen welke stappen de verdediging opportuun acht.

Vervolgens is door de FIOD het proces-verbaal op 2 juli 2002 afgewerkt op basis van de op dat moment aanwezige gegevens. Daarbij is uitgegaan van een saldo bij KB-Lux van ƒ 12.666.484 per 31 januari 1994. Het proces-verbaal is vervolgens naar de Officier van Justitie gestuurd.

- Op 3 december 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden een vragenbrief gezonden met als bijlage een formulier ‘Verklaring buitenlandse bankrekeningen’.

- Bij brief van 9 december 2002 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de vragenbrief.

- Op 10 december 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbenden nogmaals een vragenbrief gezonden met als bijlage een formulier ‘Verklaring buitenlandse bankrekeningen’. Tevens heeft hij in dat kader een brief gezonden aan de advocaat van mevrouw Feitz-Mommersteeg.

- Bij brief van 13 december 2002 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de brieven van de Inspecteur van 10 december 2002. Hij verzoekt de Inspecteur daarin het informatieverzoek in te trekken.

- Bij brief van 16 december 2002 kondigt de Inspecteur de erven [belanghebbende] aan voornemens te zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB op te leggen en deelt hij mede waarop de correcties zijn gebaseerd en op welke wijze deze zijn berekend.

- Bij brief van 17 december 2002 deelt de Inspecteur aan de advocaat van mevrouw [G] mee dat de brieven van 3 december 2002 en 10 december 2002 niet worden ingetrokken. Tevens kondigt hij de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB aan.

- Op 20 december 2002 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de brief van de Inspecteur van 17 december 2002.

- Op 5 februari 2003 heeft de Officier van Justitie gereageerd op het verzoek van de advocaat van mevrouw [G] om in plaats van strafrechtelijke afdoening, onder voorwaarden, over te gaan tot fiscale afdoening.

- Bij brief van 7 maart 2003 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de brief van de Officier van Justitie van 5 februari 2003.

- Op 31 maart 2003 heeft de Officier van Justitie een brief gezonden aan de advocaat van mevrouw [G].

- Bij brief van 14 april 2003 heeft de advocaat van mevrouw [G] gereageerd op de brief van de Officier van Justitie van 31 maart 2003.

- Bij brief van 18 april 2003 kondigt de Inspecteur navorderingsaanslagen in de IB/PVV voor de jaren 1991 tot en met 1995 en VB voor de jaren 1992 tot en met 1996 aan.

2.22.

Op verzoek van mevrouw [G] heeft de Officier van Justitie op 16 april 2003 besloten tot uitstel van de sepotbeslissing, omdat mevrouw [G] een fiscale afdoening van de zaak wenste en de officier van Justitie uit dit verzoek afleidde dat er bereidheid was tot het geven van openheid van zaken. Op 24 september 2003 heeft mevrouw [G] bescheiden overgelegd van banktegoeden, aangehouden bij de Züricher Kantonalbank, KB-Lux en Bank Leu.

2.23.

De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen IB/PVV en VB met dagtekening 30 december 2002 opgelegd. De overige navorderingsaanslagen, die andere jaren betreffen, zijn opgelegd met dagtekening 31 mei 2003.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Mag de uit België ontvangen informatie, meer specifiek de fotokopieën van microfiches, gebruikt worden als bewijsmateriaal?

II. De navorderingsaanslag VB 1991 met als dagtekening 30 december 2002 (hierna: de penaanslag) bevat een verschrijving: een “nul” in plaats van een. Heeft de brief van 10 januari 2003, waarin de Inspecteur de verschrijving beoogt te herstellen, tot gevolg dat de penaanslag is herroepen of vernietigd?

III. Zijn de navorderingsaanslagen binnen de navorderingstermijn opgelegd? Deze vraag kent twee onderdelen.

(a) Zijn de navorderingsaanslagen tijdig, dat wil zeggen voor ommekomst van de 12-jaarstermijn bedoeld in artikel 16, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) ter post bezorgd?

(b) Heeft de Inspecteur bij het voorbereiden en opleggen van de aanslagen voldoende voortvarend gehandeld?

IV. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade, bestaande uit smart en spanning, wegens de lange duur van de procedure?

V. Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding?

3.2.

Belanghebbende is van mening dat vragen I en III, onderdelen (a) en (b), ontkennend beantwoord moeten worden. De overige vragen beantwoordt hij bevestigend. De Inspecteur verdedigt telkens het tegenovergestelde antwoord.

3.3.

Belanghebbende heeft ter zitting - terecht - zijn stelling ingetrokken, dat de verschrijving in de penaanslag tot gevolg zou hebben dat de penaanslag niet als rechtsgeldige aanslag kan worden aangemerkt.

3.4.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van de zittingen opgemaakte proces-verbaal.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur en vernietiging van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing