Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:958, 12-00364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:958, 12-00364

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 april 2014
Datum publicatie
10 april 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:958
Zaaknummer
12-00364
Relevante informatie
Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2020] art. I, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 47

Inhoudsindicatie

Artikel I, onderdeel AK, van hoofdstuk 2 van de Invoeringswet Wet Inkomstenbelasting 2001 bepaalt op welke wijze lopende termijnen van huren, pachten en renten van schuldvorderingen na invoering van de Wet Inkomstenbelasting 2001 worden belast. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2002 belastbare rentebaten heeft genoten ter zake van op 31 december 2000 lopende rentetermijnen. Anders dan de Inspecteur heeft betoogd, is het Hof van oordeel dat de omtrent de feiten van het geschil gerezen onduidelijkheid voor rekening van de Inspecteur moet komen, nu hij geen of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de hem op grond van artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen toekomende wettelijke onderzoeksmogelijkheden en de daarbij mogelijke bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hoger beroep van de Inspecteur is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00364

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst Oost Brabant/kantoor [vestigingsplaats],

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 juni 2012, nummer AWB 11/2406 in het geding tussen

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde herzieningsbeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een te betalen bedrag van nihil. Tegelijkertijd is bij beschikking het te verrekenen verlies uit werk en woning per ultimo 2002 vastgesteld op € 542.139.

1.2.

Bij beschikking van 8 januari 2010 heeft de Inspecteur het verlies herzien en het te verrekenen verlies vastgesteld op € 156.425. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de herzieningsbeschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de herzieningsbeschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.092,50 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota (zonder bijlagen) toegezonden aan het Hof. Ter zitting is een exemplaar van deze pleitnota overhandigd aan de Inspecteur.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 maart 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [gemachtigde], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [inspecteur 1] en de heer [inspecteur 2].

1.8.

Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van een emailbericht van 19 maart 2013 en daarbij gevoegd een kopie van een in het Spaans gestelde notariële akte van aan- en verkoop van 29 februari 1988 en een Nederlandse vertaling daarvan.

1.9.

Het Hof heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 20 maart 2013 het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat om partijen in de gelegenheid te stellen in overleg te treden ten einde de mogelijkheden van een minnelijke oplossing te onderzoeken.

1.10.

Bij brieven van 23 augustus 2013 en 30 augustus 2013 hebben partijen kenbaar gemaakt niet tot een vergelijk te zijn gekomen en hebben zij het Hof verzocht om een nader onderzoek ter zitting in te plannen.

1.11.

Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 januari 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 20 maart 2013 was samengesteld uit T.A. Gladpootjes, G.J. van Muijen en P. Fortuin en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door T.A. Gladpootjes, P. Fortuin en H.A. Wiggers, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (tekst 2014; hierna: de Awb), in de stand waarin zij zich bevond op 20 maart 2013. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [inspecteur 1]. Belanghebbende en diens gemachtigde zijn niet verschenen.

1.12.

De griffier heeft verklaard dat belanghebbende bij de op 11 december 2013 aangetekend naar het kantooradres van de gemachtigde verzonden uitnodiging (waarvan een afschrift tot de stukken behoort) in kennis is gesteld van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging aangebrachte codering voor aangetekend verzenden (nummer [nummer] in combinatie met postcode [postcode]) en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodiging op 12 december 2013 op het kantooradres van de gemachtigde is afgeleverd.

1.13.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.14.

Van het verhandelde ter zittingen is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de onderzoeken ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft op 1 augustus 1999 met [A] (hierna: [A]) een overeenkomst (hierna: de [B]-overeenkomst) gesloten met voor zover hier van belang de volgende inhoud:

OVERWEGENDE DAT:

  1. [belanghebbende] voor 1/3 deel eigenaar is van een perceel grond ter grootte van 60.000 m² te Spanje, hierna te noemen: [C];

  2. [A] bovengenoemde grond van [belanghebbende] wenst te kopen en [belanghebbende] bereid is de grond aan [A] te verkopen;

  3. (…)

KOMEN OVEREEN:

-

[belanghebbende] verkoopt aan [A] gelijk [A] koopt van [belanghebbende] de grond te [C] zoals vermeld in artikel A van de considerans, voor een totaalbedrag van f 8.400.000,00 (zegge: acht miljoen vierhonderdduizend gulden).

-

[A] voldoet aan [belanghebbende] een rente van f 50.000,00 per maand vanaf 1 augustus 1999.

-

De grond wordt door [A] op uiterlijk 31 december 2000 afgenomen en betaald, inclusief rente.”

2.2.

Voornoemde grond was op 31 december 2000 niet overgedragen. [A] had op die datum de koopprijs niet aan belanghebbende betaald, evenmin als het totale bedrag aan rente van ƒ 850.000 – omgerekend € 385.713 – (hierna: de rente).

2.3.

Bij schriftelijke overeenkomst van 2 augustus 2001 heeft [A] verklaard een bedrag aan belanghebbende schuldig te zijn van ƒ 22.000.000.

2.4.

Bij overeenkomst van 8 maart 2002 zijn belanghebbende en [A] onder meer en voor zover hier van belang het volgende overeengekomen:

“IV.- That between Messr. [A], (…) and [belanghebbende] exist the following debts:a) Mr. [A] expressly acknowledges the debt to Mr. [belanghebbende] of the sum of 18,141,208.64€ plus 8% interest to be calculated from the 17th October 2001. The initial period for the reimbursement of said amount is due as of today, and has been extended until the 1st July 2004, with the restriction that Mr. [belanghebbende] can claim the debts of Mr. [A] on every moment before.”

2.5.

Belanghebbende heeft de rente nimmer verantwoord in zijn aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

2.6.

De Inspecteur heeft in 2008 een onderzoek ingesteld naar de in 2.4 genoemde vordering van belanghebbende op [A].

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in het onderhavige jaar rente heeft genoten ter zake van een vordering op de heer [A]. Bij bevestigende beantwoording van die vraag is in geschil de omvang van de te belasten rente.

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan en is van mening dat het genoten rentebedrag op € 385.713 moet worden vastgesteld, gelijk het bedrag waarmee het verlies ultimo 2002 bij de herzieningsbeschikking is verminderd.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan bij beide zittingen is toegevoegd, wordt verwezen naar de van deze zittingen opgemaakte processen-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep van belanghebbende. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing