Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2101, 15/00587

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-05-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2101, 15/00587

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 mei 2016
Datum publicatie
10 november 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:2101
Zaaknummer
15/00587

Inhoudsindicatie

De Rechtbank is bij het vaststellen van de vergoeding voor de kosten van bezwaar en de proceskosten uitgegaan van onjuiste bedragen voor de waarde per punt, als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voorts heeft de Rechtbank de wegingsfactor ten onrechte op 0,25 gesteld. Omdat het beroep alleen gegrond is verklaard omdat ten onrechte geen rekening was gehouden met het hoorgesprek in bezwaar, had de Rechtbank de wegingsfactor voor de proceskosten in beroep op 0,25 gesteld. Het geschil in beroep betrof zowel de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum als de vergoeding voor de kosten van bezwaar. Een dergelijke zaak is volgens het Hof in de regel van gemiddeld gewicht (factor 1). Er is in het onderhavige geval geen reden om van die regel af te wijken. De Rechtbank is ten onrechte ervan uitgegaan dat het gewicht van de zaak wordt bepaald door de mate waarin door een belanghebbende aangevoerde grieven met vrucht worden aangevoerd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00587

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 februari 2015, nummer AWB 14/5661, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zundert,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen beschikking en aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 5 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, is vastgesteld op € 350.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting 2014 bekend gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken, het bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de onroerende zaak verminderd naar € 318.000. Tevens heeft de Heffingsambtenaar een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 364.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de beslissing inzake de proceskostenvergoeding, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de beslissing inzake de proceskostenvergoeding vernietigd, de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 850,50 veroordeeld en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 vermelde beschikking en aanslag. In dit bezwaarschrift is verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar. Op 19 juni 2014 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen de Heffingsambtenaar en de gemachtigde van belanghebbende. Bij de uitspraken op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de bij beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 318.000. Daarbij heeft de Heffingsambtenaar een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend van € 364, zijnde 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor van 1, alsmede € 121 voor het opgemaakte taxatierapport.

2.2.

In beroep bij de Rechtbank was de waarde van de onroerende zaak in geschil, alsmede de door de Heffingsambtenaar toegekende vergoeding voor de kosten van bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor wat betreft de waarde van de onroerende zaak en gegrond verklaard voor wat betreft de toegekende vergoeding voor de kosten van bezwaar (door de Rechtbank aangeduid als proceskostenvergoeding), omdat ten onrechte geen vergoeding was toegekend voor het hoorgesprek.

2.3.

De Rechtbank heeft vervolgens de vergoeding voor de kosten van bezwaar vastgesteld op € 607, zijnde 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor van 1, alsmede € 121 voor het opgemaakte taxatierapport. Voor de kosten van de beroepsfase heeft de Rechtbank de vergoeding vastgesteld op € 243,50, zijnde 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor van 0,25.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I: Heeft de Rechtbank de vergoeding voor de kosten van bezwaar terecht op € 607 vastgesteld? Meer in het bijzonder is in geschil de door de Rechtbank gehanteerde waarde per punt.

II: Heeft de Rechtbank de vergoeding voor de kosten van de beroepsfase terecht op € 243,50 vastgesteld? Meer in het bijzonder is in geschil de door de Rechtbank gehanteerde waarde per punt, alsmede de wegingsfactor.

Beide partijen zijn van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Rechtbank is ten onrechte uitgegaan van het voor het jaar 2014 geldende tarief. Belanghebbende is ten aanzien van de door de Rechtbank gehanteerde wegingsfactor voor de kosten van de beroepsfase van mening dat deze op 1 gesteld had moeten worden. De Heffingsambtenaar is het eens met de door de Rechtbank gehanteerde wegingsfactor van 0,25.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Beide partijen concluderen tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de toegekende vergoedingen voor de kosten van bezwaar en beroep en toekenning van een vergoeding voor de kosten van bezwaar en beroep, uitgaande van de thans geldende tarieven per punt, waarbij belanghebbende uitgaat van een wegingsfactor voor de kosten van de beroepsfase van 1 en de Heffingsambtenaar van 0,25.

4 Gronden

5 Beslissing