Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3909, 15/00702

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:3909, 15/00702

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 september 2016
Datum publicatie
8 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:3909
Zaaknummer
15/00702
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 228

Inhoudsindicatie

Art.228 Gemeentewet: Precariobelasting 2013. De Heffingsambtenaar heeft het vertrouwen opgewekt dat geen precariobelasting is verschuldigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00702

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] BV,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 2 april 2015, nummer AWB 14/2071 in het geding tussen

belanghebbende,

en

BsGW Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen te Roermond,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aanslag precariobelasting.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 5 oktober 2013, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , over het jaar 2013 een aanslag precariobelasting opgelegd naar een bedrag van € 8.524,80. Na tegen de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak van 26 mei 2014 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 497. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 juli 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] , vergezeld van de gemachtigde de heer [B] , advocaat te [vestigingsplaats] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [C] en mevrouw [D] .

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

De gemeente Roermond is op 4 juli 1995 met belanghebbende (destijds nog: [belanghebbende] B.V. in oprichting) overeengekomen dat eerstgenoemde de schouwburg en het zalencentrum aan het [a-straat] te [vestigingsplaats] voor een bedrag van ƒ 1,= aan laatstgenoemde verkoopt. Blijkens deze overeenkomst is belanghebbende op straffe van een boete gedurende vijfentwintig jaar verplicht het theater als schouwburg in stand te houden en te (doen) exploiteren. De gemeente heeft zich jegens belanghebbende verplicht tot een eenmalige bijdrage van ƒ 15.000.000,= in het te verwachten negatieve exploitatieresultaat van het theater.

2.2.

Op 20 oktober 1997 heeft het bureau Economische Zaken van de gemeente Roermond aan het college van burgemeester en wethouders van deze gemeente (het college) geadviseerd om (onder meer) belanghebbende op grond van de toenmalige precarioverordening vrij te stellen van de heffing van precariobelasting voor de plaatsing van driehoeksborden ten behoeve van theatervoorstellingen omdat in zijn optiek sprake is van voorwerpen die uitsluitend worden gebezigd voor niet-commerciële doeleinden van culturele, maatschappelijke of daarmede gelijk te stellen instellingen met ideële motieven. Het college heeft hierop op 28 oktober 1997 besloten om nader advies in te winnen bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

2.3.

De afdeling Financiën van de gemeente Roermond heeft, na overleg met de VNG, op 11 november 1997 eveneens aan het college geadviseerd om aan belanghebbende vrijstelling te verlenen van de heffing van precariobelasting, zij het niet op grond van het ontbreken van commerciële doeleinden. Zij adviseert vrijstelling te verlenen op grond van een in de toenmalige precarioverordening opgenomen vrijstelling voor het hebben van voorwerpen waarvoor op andere wijze een vergoeding wordt bedongen (artikel 7 onder a), nadat met belanghebbende een overeenkomst hierover is gesloten. Voorts wordt geadviseerd een beleidslijn te formuleren om met belanghebbende (en andere rechtspersonen, die alle proberen om het cultureel niveau in de gemeente Roermond staande te houden) een overeenkomst af te sluiten aangaande het doen van publicaties om het cultureel product te verkopen. Op het moment dat met dit doel een overeenkomst wordt afgesloten, geldt de vrijstelling zoals opgenomen in de precarioverordening onder onderdeel a. Het college heeft zich in haar vergadering van 18 november 1997 akkoord verklaard met het voorstel van de afdeling Financiën onder de voorwaarde dat in de overeenkomst wordt vastgelegd dat de vrijstelling uitsluitend geldt voor voorstellingen van culturele aard, zowel professioneel als door amateurs.

2.4.

In een door belanghebbende in hoger beroep ingebrachte brief van de gemeente Roermond aan belanghebbende, met dagtekening 10 januari 2001, verzonden op 17 januari 2001, is het volgende opgenomen:

‘3. Precario

In het algemeen geldt dat voor het plaatsen van driehoeksreclameborden op openbare gemeentegrond precario verschuldigd is. Echter, het [belanghebbende] is op grond van artikel 7 g van de precarioverordening hiervan vrijgesteld, tenminste voor zover deze reclame betrekking heeft op de theatervoorstellingen die in het jaarprogramma zijn opgenomen. In alle andere gevallen, bijvoorbeeld reclame voor het eigen restaurant of voor beurzen, wordt wel precario berekend. Met verwijzing naar het eerder gestelde in de vergunningaanvraag is met mevrouw [E] een afspraak gemaakt dat voortaan een jaarprogrammering vooraf wordt verstrekt zodat reeds vroegtijdig vergunning kan worden verleend waarover wel leges, echter geen precario verrekend zal worden. De (precario-)problemen die zich onlangs toch hebben voorgedaan, zijn ontstaan doordat andere organisaties (..) opdracht gaven tot plaatsing van driehoeksborden voor activiteiten in het Theaterhotel waarbij onvoldoende gecommuniceerd werd over de aard van de voorstellingen.’.

2.5.

De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende gedurende zeventien jaren (1996 tot en met 2012) niet betrokken in de precariobelasting. In de besluiten die zien op de vergunningverlening aan belanghebbende voor het plaatsen van de driehoeksborden over de theaterseizoenen beginnend op 27 september 2006 en eindigend op 1 juni 2011 is opgenomen dat belanghebbende op grond van de precarioverordening geen precariobelasting is verschuldigd. In de besluiten over de seizoenen van 1 juli 2011 tot en met 31 mei 2013 is hierover weliswaar niets opgenomen, maar aan belanghebbende zijn toen geen aanslagen opgelegd. Over het belastingjaar 2007 heeft de Heffingsambtenaar in eerste instantie wel aan belanghebbende een aanslag precariobelasting opgelegd voor het plaatsen van de driehoeksborden. Deze aanslag heeft de Heffingsambtenaar niet gehandhaafd, doch teruggebracht tot nihil.

2.6.

Op datum in geding luidde de tekst van de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2013 (precarioverordening), voor zover hier van belang, als volgt:

‘Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

(…)

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van:

a. Het hebben van voorwerpen waarvoor op andere wijze een vergoeding wordt bedongen;

(…)

f. voorwerpen, welke uitsluitend worden gebezigd voor niet-commerciële doeleinden van culturele, maatschappelijk of daarmee gelijk te stellen instellingen met ideële motieven. (…).’.

2.7.

Bij besluit van 15 juli 2013, verzonden op 17 juli 2013, heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende voor de periode 1 september 2013 tot en met 1 juni 2014 een vergunning verleend voor het plaatsen van 640 driehoeksborden (1.920 affiches) rond lichtmasten die staan langs wegen die bij de gemeente Roermond in beheer zijn. In deze vergunning is voor zover thans relevant het volgende opgenomen:

‘IV. Precario

Krachtens het bepaalde in de precarioverordening bent u voor het hebben van voorwerpen op gemeentegrond een precariorecht van € 8.524,80 verschuldigd. In de aan u toe te zenden nota staan naast de legeskosten eveneens de precariobelasting vermeld. Een bezwaarschrift tegen de legeskosten alsmede de precariobelasting kunt u indienen na ontvangst van de nota. Bij de nota treft u dan een bijlage aan met de omschrijving van de wijze waarop u gebruik kunt maken van de bezwaarmogelijkheid.’.

2.8.

De aanslag precariobelasting is berekend als volgt: 32 voorstellingen x 20 borden x 3 zijden x 2 weken x € 2,22 = € 8.524,80. De aankondiging op driehoeksborden heeft alleen betrekking op de theatervoorstellingen van belanghebbende. Deze zijn omschreven in de aanvraag vergunning van 8 juli 2013 inzake de voorgenomen jaarprogrammering 2013-2014. Op de driehoeksborden wordt geen reclame gemaakt voor het hotel en/of restaurant van belanghebbende. Belanghebbende stelt in maart van een kalenderjaar de prijzen van de theatervoorstellingen van het daarop volgende theaterseizoen vast.

2.9.

Vanaf 2015 is in de Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting (verordening precariobelasting 2015) in artikel 4, aanhef, onderdeel l een vrijstelling van precariobelasting opgenomen voor:

‘reclame driehoeksborden voor culturele en maatschappelijke activiteiten.’.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft in hoger beroep het antwoord op de volgende vragen:

I. Is sprake van een (bij overeenkomst) bedongen vergoeding, als bedoeld in artikel 4, aanhef, onderdeel a, van de precarioverordening, zodat belanghebbende is vrijgesteld van precariobelasting?

II. Is de vrijstelling ex artikel 4, aanhef, onderdeel f van de precarioverordening van toepassing?

III. Komt aan belanghebbende op basis van het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel een vrijstelling van precariobelasting toe?

IV. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van werkelijke kosten van bezwaar en werkelijke proceskosten in plaats van de forfaitaire vergoeding?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt en op hetgeen ter zitting is opgemerkt.

3.3.

De Heffingsambtenaar heeft – zakelijk weergegeven - ter zitting gesteld dat hij van mening is dat de theatervoorstellingen ten behoeve waarvan door belanghebbende driehoeksborden werden geplaatst weliswaar alle als voorstellingen van culturele aard kunnen worden aangemerkt, maar dat sommige voorstellingen in zijn visie een commercieel karakter hebben. Hij is van mening dat ook op grond daarvan artikel 4(f) van de precarioverordening toepassing mist.

3.4.

Belanghebbende heeft daartegen – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat voor de theatervoorstellingen een aparte administratie wordt bijgehouden, en dat op basis daarvan kan worden geconstateerd dat met alle theatervoorstellingen tezamen structureel verlies wordt geleden, hetgeen naar haar mening het - per saldo - niet-commerciële karakter van haar theatervoorstellingen onderstreept. Zij is van mening dat zij de vrijstelling van artikel 4(f) van de precarioverordening op dit deel van haar bedrijf kan toepassen. Belanghebbende heeft desgevraagd laten weten dat de reclame op de driehoeksborden alleen melding maken van de theatervoorstellingen uit de jaarprogrammering, en derhalve geen reclame maken voor eventuele arrangementen waarin de theatervoorstelling wordt gecombineerd met een verblijf en/of maaltijd in het theaterhotel. Voorts heeft belanghebbende ter zitting aangevoerd dat de prijsstelling van haar theatervoorstellingen in de maand maart voorafgaand aan het nieuwe theaterseizoen wordt bepaald. Zij heeft ten tijde van de aankondiging en aanslag precariobelasting 2013 derhalve geen rekening meer kunnen houden met een doorberekening van die precariobelasting in de toegangsprijzen van theaterseizoen 2013/2014.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing