Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4201, 14/00985

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-09-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4201, 14/00985

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 september 2016
Datum publicatie
30 december 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:4201
Zaaknummer
14/00985

Inhoudsindicatie

Het Hof vernietigt de WOZ beschikking en de aanslag OZB omdat deze ten onrechte niet aan de vader maar aan diens zoon zijn opgelegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/00985

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 12 september 2014, nummer AWB 13/3319, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenburg aan de Geul,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen beschikking en aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking gegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak) [a-straat] 8a te [woonplaats] (hierna ook: [woonplaats] ) per waardepeildatum 1 januari 2012 is vastgesteld op € 446.000 (hierna: de beschikking). Tegelijkertijd met de beschikking is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag onroerende zaakbelasting voor het jaar 2013 opgelegd (hierna: de aanslag). De bezwaren tegen de beschikking en de aanslag zijn bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Heffingsambtenaar gegrond verklaard, waarbij de waarde van de onroerende zaak is verlaagd naar € 63.000.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht van € 44 geheven. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de beschikking vernietigd (het Hof begrijpt deze overweging van de Rechtbank aldus, dat de Rechtbank de beschikking heeft gewijzigd), de waarde verminderd tot € 40.000, bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar, respectievelijk beroep, vergoedt tot een bedrag van € 243, respectievelijk € 974, en gelast dat de Heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 44 aan belanghebbende vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122.

De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 augustus 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [A] , advocaat te [woonplaats] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [B] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van het pand kadastraal bekend [woonplaats] (L) [nummer] , [a-straat] 8, [postcode] [woonplaats] , waarin hij een hotel/pension met een restaurant exploiteert (hierna: het hotel). Op 21 mei 1992 heeft belanghebbende bij notariële akte aan zijn vader, de heer [C] (hierna: de vader), en zijn moeder, mevrouw [D] , het recht van gebruik en bewoning verleend, zoals bedoeld in artikel 226, Boek 3, van het Burgerlijk Wetboek, inhoudende het uitsluitend gebruik van de bovenwoning [a-straat] 8a te [woonplaats] , bestaande uit een woonkamer, eetkamer, keuken, serre, slaapkamer en badkamer met toilet, en eindigend door het overlijden van de langstlevende van de rechthebbenden dan wel twee maanden na het metterwoon verlaten van de rechthebbenden van de woning. Dit recht van gebruik en bewoning is, blijkens een tot de stukken van het geding behorende kopie van het uittreksel uit het kadaster, ingeschreven in de basisregistratie kadaster.

2.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de in de hiervoor bedoelde notariële akte omschreven (boven)woning [a-straat] 8a de onroerende zaak betreft.

2.3.

De moeder van belanghebbende, mevrouw [D] , is in 2006 overleden, zodat thans de vader alleen rechthebbende van de onroerende zaak is. De vader maakt gebruik van de onroerende zaak, die ingericht is met zijn persoonlijke spullen. Enkele weekenden per jaar wordt de onroerende zaak verhuurd aan hotelgasten, waarbij persoonlijke zaken van de vader in een kast worden opgeborgen. De vader verblijft dan tijdelijk in een andere kamer van het hotel.

2.4.

De onroerende zaak is voorzien van essentiële voorzieningen: een badkamer, een woonkamer, een keuken en een slaapkamer. De toegangsdeuren zijn afsluitbaar. De keuken is ingericht met een eenvoudig keukenblok met vaatwasser, kookplaat en oven, doch is om verzekeringstechnische redenen afgedekt en niet voorzien van stroom; de aansluitingen zijn wel aanwezig. De onroerende zaak is bereikbaar via een zijdeur en een trappenhuis van het hotel, waarvan ook hotelgasten gebruik kunnen maken.

2.5.

De Heffingsambtenaar heeft de onroerende zaak als een apart WOZ-object aangemerkt en de beschikking en de aanslag op naam van belanghebbende gesteld.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag terecht op naam van belanghebbende gesteld?2. Heeft de Heffingsambtenaar terecht de onroerende zaak als een afzonderlijk object in het kader van de Wet WOZ aangemerkt?3. Dient de waarde van de onroerende zaak zoals deze door de Rechtbank is vastgesteld, te worden verlaagd?

Belanghebbende is, naar het Hof begrijpt, van mening dat de eerste en de derde vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde mening toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Heffingsambtenaar, en primair tot vernietiging van de beschikking en de aanslag omdat de onroerende zaak één object vormt met het hotel, en subsidiair tot verlaging van de waarde van de onroerende zaak aan de hand van een nieuwe, deugdelijke taxatie, en tot verlaging van de aanslag dienovereenkomstig.De Heffingsambtenaar concludeert bij nader inzien tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Heffingsambtenaar, en tot vernietiging van de beschikking en de aanslag, omdat deze aan een verkeerde gebruiker zijn opgelegd. Subsidiair concludeert de Heffingsambtenaar tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5. Beslissing