Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:907, 15/00473

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-03-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:907, 15/00473

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 maart 2016
Datum publicatie
15 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:907
Formele relaties
Zaaknummer
15/00473

Inhoudsindicatie

In 2006 zijn door [belanghebbende] percelen cultuurgrond aan een projectontwikkelaar verkocht voor € 1.982.937,50. In de leveringsakte komen partijen een voortgezet gebruiksrecht, een terugkooprecht en een voorwaardelijke nabetalingsvordering overeen. [belanghebbende] heeft in haar aangifte IB/PVV 2008 niets aangegeven ter zake van haar voorwaardelijke vordering en rechten uit hoofde van de leveringsakte. In hoger beroep is tussen partijen uitsluitend de waarde van de nabetalingsvordering in geschil. Naar het oordeel van het Hof maakt de inspecteur de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk nu in het door de inspecteur overgelegde taxatierapport gebruik wordt gemaakt van uitgangspunten die te algemeen zijn om de kans op nabetaling in het onderhavige geval aannemelijk te maken. Ook de alternatieve berekeningsmethode van de inspecteur wordt verworpen, omdat hiermee onvoldoende inzicht wordt gegeven in de mate waarmee rekening is gehouden met de waardeontwikkelingen in 2008. Belanghebbenden, de erfgenamen van [belanghebbende], maken de door hen verdedigde waarde, die is afgeleid van de waardedalingen van de aandelen van twee tamelijk willekeurig gekozen beursgenoteerde bouwbedrijven in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008, evenmin aannemelijk. Het Hof stelt de waarde van de nabetalingsvordering daarom in goede justitie vast op € 2.400.000.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00473

Uitspraak op het hoger beroep van

de erven van [belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbenden,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 januari 2015, nummer AWB 14/1168, in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

inzake de hierna vermelde navorderingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbenden is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.057 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 194.423. Tegelijkertijd is aan belanghebbenden ter zake van deze aanslag een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 4.743.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbenden zijn van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 45.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.057 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 177.105 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Tegen deze uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbenden hebben schriftelijk gerepliceerd; de Inspecteur heeft afgezien van een schriftelijk dupliek.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 28 januari 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigden van belanghebbenden, de heren [A] en [B] , verbonden aan [C] B.V. te [D] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [E] en [F] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

2.1.

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt (waarbij de Inspecteur is aangeduid als de inspecteur):

“2.1. Mevrouw [G] (hierna: erflaatster) is overleden op 2 juli 2012. Zij heeft in 2006 percelen cultuurgrond aan een projectontwikkelaar verkocht voor € 1.982.937,50, met onder meer een nabetaling van € 50 per m² bij wijziging van het geldende bestemmingsplan voor woningbouw.

2.2.

In de leveringsakte van 28 maart 2006 is, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende opgenomen:

- de verkoper levert percelen grond aan de koper onder voorbehoud van het in de akte vermelde zakelijk recht van gebruik;

- de koopprijs bedraagt € 12,50 per m², ofwel nu de totale oppervlakte van het verkochte 158,635 m² bedraagt, in totaal € 1.982.937,50;

- de verkoper heeft het recht om het verkochte ‘om niet’ te gebruiken gedurende de periode dat de koper het verkochte niet voor eigen gebruik nodig heeft tot het moment waarop de bestemming van het verkochte onherroepelijk is gewijzigd in een woonbestemming, dan wel, indien dit eerder is, tot het moment waarop de koper het verkochte in gebruik wil nemen, doch in ieder geval uiterlijk tot 1 januari 2023;

- indien en zodra er voor het verkochte een wijziging in het bestemmingsplan is goedgekeurd en onherroepelijke rechtskracht heeft gekregen, waardoor het verkochte geheel of gedeeltelijk is aangewezen voor woningbouwdoeleinden zal de koper aan de verkoper een vergoeding van € 50 per m²verschuldigd zijn over dat deel van het verkochte dat de bestemming woningbouwdoeleinden heeft gekregen. Ook is voorzien in een nabetaling bij wijziging van het geldende bestemmingsplan waarin het verkochte is aangewezen voor industrie- en/of bedrijfsdoeleinden;

- indien de koper op 1 maart 2023 geen nabetaling heeft gedaan, heeft de verkoper tot 1 april 2023 het recht om het verkochte terug te kopen voor € 5 per m².

2.3.

In de aangifte inkomstenbelasting 2008 heeft erflaatster niets aangegeven ter zake van haar voorwaardelijke vordering en van de rechten uit hoofde van de in 2.2 genoemde leveringsakte. Aan erflaatster is een aanslag opgelegd overeenkomstig de ingediende aangifte. Tijdens de beoordeling van de aangifte inkomstenbelasting 2009 is de inspecteur bekend geworden met voormelde leveringsakte. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur op 4 januari 2011 verzocht de betreffende percelen te taxeren om de waarde van de voorwaardelijke vordering en van de rechten te bepalen.

2.4.

Door [F] , taxateur van de Belastingdienst, is op 10 augustus 2011 een taxatierapport opgemaakt betreffende de percelen. De voorwaardelijke vordering en de rechten zijn daarin als volgt getaxeerd.

Peildatum 1 januari 2008:

Waarde nabetalingsvordering

Waarde terugkooprecht

Waarde voortgezet gebruik

Totale waarde

(afgerond)

Grond [H]

€ 2.212.326

€ 23.029

€ 102.563

€ 2.335.000

Grond [J]

€ 1.047.763

€ 10.068

€ 41.864

€ 1.095.000

€ 3.260.089

€ 33.097

€ 144.427

€ 3.430.000

Peildatum 31 december 2008:

Waarde nabetalingsvordering

Waarde terugkooprecht

Waarde voortgezet gebruik

Totale waarde

(afgerond)

Grond [H]

€ 1.563.377

€ 23.029

€ 94.782

€ 1.680.000

Grond [J]

€ 854.330

€ 10.068

€ 38.687

€ 900.000

€ 2.417.707

€ 33.097

€ 133.469

€ 2.580.000

2.5.

Bij brieven van 12 juli 2012 en 9 augustus 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbenden zijn voornemen tot navordering kenbaar gemaakt. Met dagtekening 29 september 2012 heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Daarin is het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gecorrigeerd tot € 194.423. Dit is 4% over een gemiddelde rendementsgrondslag van € 4.860.581, gespecificeerd als volgt:

Aangegeven rendementsgrondslag: € 1.855.581

Correctie (€ 3.430.000 plus € 2.580.000/2): € 3.005.000 +

Rendementsgrondslag na correctie: € 4.860.581

2.6.

Bij brief van 3 september 2012, door de inspecteur ontvangen op 4 september 2012, hebben belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen de aangekondigde navorderingsaanslag. Op 25 oktober 2013 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Bij uitspraak op bezwaar van 22 januari 2014 heeft de inspecteur de correctie herrekend op € 3.367.920 (€ 5.802.341 plus € 933.500, gedeeld door 2). Omdat deze correctie hoger is dan die bij het opleggen van de navorderingsaanslag is berekend, heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.”

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.2.

Belanghebbende verdedigt een totale gemiddelde waarde van de onder 2.4 in de uitspraak van de Rechtbank vermelde drie voorwaardelijke vorderingen van € 409.998. Genoemd bedrag kan worden gesplitst in € 237.953 voor de waarde van de nabetalingsvordering, € 33.097 voor de waarde van het terugkooprecht en € 138.948 voor de waarde van het voortgezet gebruik om niet.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Is de navorderingsaanslag, na vermindering door de Rechtbank, tot het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbenden zijn van mening dat genoemde vraag ontkennend moet worden beantwoord.

De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Tussen partijen was aanvankelijk tevens in geschil of al dan niet sprake was van een nieuw feit dat een grond tot navordering oplevert, dan wel in het geval geen sprake was van een zodanig nieuw feit, of belanghebbenden ter zake van dit feit te kwader trouw waren.

Belanghebbenden hebben ter zitting verklaard dat zij niet langer verdedigen dat geen sprake is van een nieuw feit.

3.4.

Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslag tot een waarbij de gemiddelde waarde van het totaal van het terugkooprecht, van het recht van voortgezet gebruik en van de nabetalingsvordering, wordt bepaald op € 409.998.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing