Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5455, 16/00324

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5455, 16/00324

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 december 2017
Datum publicatie
24 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:5455
Zaaknummer
16/00324

Inhoudsindicatie

Vennootschap is ontbonden, de liquidatie is beëindigd en de vennootschap is uitgeschreven uit het Handelsregister. Hoger beroep door vennootschap ingediend na ontbinding van de vennootschap. Het Hof verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het hoger beroep nu heropening van de vereffening niet is verzocht en een toekomstig verzoek gezien de omstandigheden van dit geval niet voor de hand ligt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/00324

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de Rechtbank) van 1 april 2016, nummers AWB 14/6932 en 14/6933 in het geding tussen

belanghebbende,

en

Belastingdienst Zuidwest/kantoor [plaats]

hierna: de Inspecteur,

inzake de hierna vermelde navorderingsaanslagen en boete- en heffingsrentebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .A.01.1500 voor het jaar 2011 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 43.621. Gelijktijdig met deze naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een vergrijpboete van € 17.448 aan belanghebbende opgelegd en heeft hij bij beschikking een bedrag van € 1.875 heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht. Voorts is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer] .A.01.2500 voor het jaar 2012 een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 27.734. Gelijktijdig met deze naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een vergrijpboete van € 11.093 aan belanghebbende opgelegd en heeft hij bij beschikking een bedrag van € 536 heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag voor het jaar 2011 verminderd tot een bedrag van € 25.445 en de daarbij behorende boetebeschikking verminderd tot een bedrag van € 10.178. Voorts heeft de Inspecteur, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag voor het jaar 2012 en de daarbij behorende boetebeschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken op 20 november 2014 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.

De Rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op 2 oktober 2015 niet-ontvankelijk verklaard op grond van het niet tijdig indienen van het beroepschrift.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van 2 oktober 2015 verzet gedaan bij de Rechtbank. Ter zake van dit verzet heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 331.

De Rechtbank heeft op 1 april 2016 het verzet voor het jaar 2012, geregistreerd onder nummer AWB 14/6933, ongegrond en voor het jaar 2011, geregistreerd onder nummer AWB 14/6932, gegrond verklaard. Met toepassing van artikel 8:55, lid 10, van de Awb heeft de Rechtbank tegelijkertijd het beroep voor het jaar 2011 ongegrond verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende, voor zover deze de ongegrondverklaring van het beroep voor het jaar 2011 betreft, hoger beroep ingesteld bij het Hof. Gelet hierop heeft het Hof het hogerberoepschrift onder toepassing van artikel 6:15 van de Awb niet doorgezonden naar de Hoge Raad voor behandeling van de ongegrondheid van het verzet voor het jaar 2012. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 503,00.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgehad op 11 mei 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A] alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en mevrouw [C] .

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Op 3 oktober 2012 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffing en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 ingesteld. Het rapport dat naar aanleiding van dit onderzoek is opgesteld, is op 19 juni 2013 aan belanghebbende gezonden.

2.2.

In verband met het onderzoek heeft de Inspecteur belanghebbende diverse malen verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing te verstrekken. Belanghebbende heeft hieraan niet voldaan. Vervolgens heeft de Inspecteur op de voet van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) met dagtekening van 8 november 2012 een informatiebeschikking jegens belanghebbende vastgesteld. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze informatiebeschikking, zodat deze onherroepelijk is komen vast te staan.

2.3.

Met dagtekening 9 augustus 2013 is aan belanghebbende de naheffingsaanslag loonheffingen 2011 opgelegd, tezamen met een boetebeschikking en een heffingsrentebeschikking. De kennisgeving van de vergrijpboete is gelijktijdig met het in 2.1 bedoelde rapport op 19 juni 2013 aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft bij brief van 21 augustus 2013 tijdig bezwaar gemaakt. Bij uitspraken van 7 oktober 2014 zijn de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en naar het Hof begrijpt de heffingsrentebeschikking verminderd. Vervolgens heeft belanghebbende op 20 november 2014 beroep ingesteld tegen deze uitspraken.

2.4.

Uit een uittreksel van het Handelsregister blijkt dat de Kamer van Koophandel belanghebbende op 18 november 2015 heeft medegedeeld voornemens te zijn haar op de voet van artikel 19a van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek te ontbinden (de mededeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 27 november 2015, jaargang 2015, nr. [nummer 1] ). Op 14 januari 2016 is belanghebbende ontbonden door de Kamer van Koophandel (de ontbinding is gepubliceerd in de Staatscourant van 22 januari 2016, jaargang 2016, nr. [nummer 2] ). Op dezelfde datum is de liquidatie van belanghebbende beëindigd en is zij uit het Handelsregister uitgeschreven omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

- Is het hoger beroep ontvankelijk?

- Is de naheffingsaanslag voor het jaar 2011 terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

- Is de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend en de tweede en derde vraag ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen ter zitting zijn aangevoerd en in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

De Inspecteur heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn stelling dat belanghebbende per 14 januari 2016 is ontbonden door de Kamer van Koophandel en dat derhalve vanaf deze datum op naam van belanghebbende geen rechtshandelingen, waaronder het instellen van hoger beroep, kunnen worden verricht.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze de ongegrondverklaring van het beroep betreft, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslag voor het jaar 2011 en de daarmee samenhangende boetebeschikking en heffingsrentebeschikking. De Inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing