Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5459, 15/00347 tot en met 15/00374

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-12-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5459, 15/00347 tot en met 15/00374

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 december 2017
Datum publicatie
24 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:5459
Formele relaties
Zaaknummer
15/00347 tot en met 15/00374

Inhoudsindicatie

De KBL-rekening staat op naam van belanghebbende en zijn zus. Het hof acht aannemelijk dat zowel belanghebbende als zijn zus, ieder voor de helft, tot het KBL-saldo gerechtigd was. Zo al het voor de onderwerpelijke navorderingsaanslagen benodigde “nieuwe feit” heeft ontbroken, is het Hof van oordeel dat belanghebbende (de inkomsten uit) het KBL-saldo met opzet niet in zijn aangifte heeft vermeld en dat hem kwade trouw kan worden verweten. Het hof ziet geen aanleiding de boeten verder te matigen.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 15/00347 tot en met 15/00374

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 december 2014, nummers AWB 12/6542 tot en met 12/6544, 12/6546 tot en met 12/6564, 12/6566, 12/6568 en 12/6572 tot en met 12/6575, in het geding tussen

en

hierna: de Inspecteur,

en

hierna: de Staat,

inzake de hierna vermelde (navorderings)aanslagen en boete- en heffingsrentebeschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 december 2002 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met verhogingen dan wel boeten (hierna ook gezamenlijk aangeduid als: boeten). Tevens is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen, boeten en heffingsrentes:

Belasting-

soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

(navordering)

Verhoging/

boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1990

H08

15/00347

f

22.828

22.828

10.722

VB

1991

K18

15/00365

f

4.808

4.808

2.255

1.2.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 31 mei 2003 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en VB opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met boeten. Tevens is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen, boeten en heffingsrentes:

Belasting-

soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

(navordering)

Verhoging/

boete

Heffings-

Rente

IB/PVV

1991

H18

15/00348

f

20.975

20.975

8.195

IB/PVV

1992

H28

15/00349

f

21.526

21.526

7.131

IB/PVV

1993

H38

15/00350

f

21.552

21.552

6.054

IB/PVV

1994

H48

15/00351

f

15.767

15.767

3.730

IB/PVV

1995

H58

15/00352

f

18.586

18.586

3.897

VB

1992

K28

15/00366

f

4.720

4.720

1.839

VB

1993

K38

15/00367

f

4.504

4.504

1.488

VB

1994

K48

15/00368

f

4.704

4.704

1.319

VB

1995

K58

15/00369

f

4.456

4.456

1.050

VB

1996

K68

15/00370

f

4.458

4.458

931

VB

1997

K78

15/00371

f

4.963

4.963

933

VB

1998

K87

15/00372

f

5.225

5.225

812

VB

1999

K97

15/00373

f

5.750

5.750

722

VB

2000

K07

15/00374

f

4.589

4.589

411

1.3.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 6 juni 2003 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en VB opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met boeten. Tevens is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende navorderingsaanslagen, boeten en heffingsrentes:

Belasting-

soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

(navordering)

Verhoging/

boete

Heffings-

Rente

IB/PVV

1996

H67

15/00353

f

20.510

20.510

4.187

IB/PVV

1997

H77

15/00354

f

?

?

?

IB/PVV

1998

H87

15/00355

f

18.967

18.970

2.973

IB/PVV

1999

H97

15/00356

f

28.593

28.593

3.623

IB/PVV

2000

H07

15/00357

f

26.394

26.396

2.387

1.4.

Aan belanghebbende zijn met de volgende dagtekeningen (navorderings)aanslagen in de IB/PVV en VB opgelegd: 31 december 2004 (IB/PVV 2001), 8 oktober 2005 (IB/PVV 2002 en 2003), 21 november 2007 (IB/PVV 2004), 31 december 2008 (IB/PVV 2005 en 2006) en 7 januari 2011 (IB/PVV 2007). De (navorderings)aanslagen zijn, met uitzondering van de IB/PVV 2004, opgelegd met boeten. Tevens is bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht. Het betreft de volgende (navorderings)aanslagen, boeten en heffingsrentes:

Belasting-

soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Kenmerk

Hof

Belasting

(navordering)

Verhoging/

boete

Heffings-

rente

IB/PVV

2001

H16

15/00358

4.901

4.901

465

IB/PVV

2002

H26

15/00359

4.901

4.901

492

IB/PVV

2003

H36

15/00360

7.454

5.036

547

IB/PVV

2004

H47

15/00361

5.270

-

704

IB/PVV

2005

H56

15/00362

5.215

5.215

736

IB/PVV

2006

H66

15/00363

5.612

5.612

690

IB/PVV

2007

H76

15/00364

5.857

5.825

807

1.5.

Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij, in één geschrift vervatte, uitspraken de aanslagen IB/PVV 1990 tot en met 2000, VB 1991 tot en met 2000 en de daarmee samenhangende beschikkingen gehandhaafd.

1.6.

Belanghebbende is op 22 december 2004 van de in 1.5 bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep, bij uitspraak van 10 december 2010 (Hofkenmerk: 04/02807), gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Inspecteur vanwege het schenden van de hoorplicht. De Inspecteur is met inachtneming van die uitspraak opgedragen opnieuw uitspraak te doen.

1.7.

Tegen de in 1.6 genoemde uitspraak van het Hof heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie, bij arrest van 14 oktober 2011 (nummer 11/00332), met toepassing van artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie ongegrond verklaard.

1.8.

Nadat belanghebbende was gehoord, heeft de Inspecteur bij brief van 22 november 2012, gevolgd door verminderingsbeschikkingen met dagtekening 30 november 2012, inzake alle (navorderings)aanslagen, boete- en heffingsrentebeschikkingen uitspraken op bezwaar gedaan.

1.9.

De Inspecteur heeft daarbij de (navorderings)aanslagen en boete- en heffingsrentebeschikkingen verminderd tot aan de volgende bedragen:

Belasting-

soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Belasting

(navordering)

Verhoging/

boete

Heffings-

rente

IB/PVV

1990

H08

f

14.711

11.769

6.991

IB/PVV

1991

H18

ƒ

6.452

5.162

2.522

IB/PVV

1992

H28

ƒ

13.610

10.888

4.511

IB/PVV

1993

H38

ƒ

13.493

10.794

3.792

IB/PVV

1994

H48

ƒ

9.897

7.918

2.342

IB/PVV

1995

H58

ƒ

12.391

9.913

2.600

IB/PVV

1996

H67

ƒ

14.379

11.503

2.927

IB/PVV

1997

H77

ƒ

-

-

-

IB/PVV

1998

H87

ƒ

4.500

3.600

704

IB/PVV

1999

H97

ƒ

4.686

3.749

593

IB/PVV

2000

H07

ƒ

3.187

2.550

287

IB/PVV

2001

H16

1.086

868

103

IB/PVV

2002

H26

1.136

908

114

IB/PVV

2003

H36

3.580

929

262

IB/PVV

2004

H47

1.186

-

158

IB/PVV

2005

H56

1.204

963

170

IB/PVV

2006

H66

1.213

970

149

IB/PVV

2007

H76

1.231

959

170

Belasting-

soort

Jaar

Aanslag-

nummer

[aanslagnummer]

Belasting

(navordering)

Verhoging/

boete

Heffings-

Rente

VB

1991

K18

ƒ

2.744

2.195

1.304

VB

1992

K28

f

2.736

2.189

1.069

VB

1993

K38

f

3.080

2.464

1.020

VB

1994

K48

f

3.224

2.579

906

VB

1995

K58

f

3.064

2.451

725

VB

1996

K68

f

3.064

2.451

642

VB

1997

K78

f

0

0

0

VB

1998

K87

f

3.703

2.962

579

VB

1999

K97

f

1.693

1.354

214

VB

2000

K07

f

1.694

1.355

153

1.10.

Belanghebbende is van de in 1.8 bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2007 ongegrond verklaard en met betrekking tot de overige (navorderings)aanslagen de beroepen gegrond verklaard. Zij heeft daarbij de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 tot en met IB/PVV 1997 en VB 1991 tot en met VB 1998 vernietigd. Tevens heeft zij de Inspecteur (€ 4.505) en de Staat (€ 3.995) veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.648,75 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.

1.11.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep met kenmerk 15/00347 heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.12.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.13.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 21 april 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] , de heer [C] en de heer [D] .

1.14.

Met toestemming van partijen is het hoger beroep van belanghebbende gelijktijdig met het hoger beroep met betrekking tot de kenmerken 15/00375 tot en met 15/00382, 15/00080 tot en met 15/00102 en 15/00285 tot en met 15/00314 behandeld.

1.15.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.16.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.17.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [E] (hierna: de echtgenote).

2.2.

Belanghebbende is voor onderhavige jaren beschreven voor de IB/PVV en de VB en heeft aangifte voor die middelen gedaan. In de aangiften zijn geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG te Luxemburg (hierna: KBL).

2.3.

Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) spontaan inlichtingen verstrekt die betrekking hebben op afdrukken van microfiches (hierna: de microfiches) van de KBL.

2.4.

Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject.

2.5.

Op de microfiches stonden onder andere de volgende regels:

"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (...) 53- [rekeningnummer] -43-0000 00 0040 TER LD0 [belanghebbende] OU MLLE [voornaam] [naam] 312.878.07

(…)

52- [rekeningnummer] -16-0000 00 0040 VUE [belanghebbende] OU MLLE [voornaam] [naam] -8,78”

2.6.

Door de heer [F] , medewerker van de FIOD-ECD, is op 29 april 2003 een proces-verbaal van ambtshandeling opgemaakt betreffende het onderzoek naar de identiteit van de houder(s) van de rekening bij de KBL. Uit de match van rekeninghouders komt slechts de combinatie van belanghebbende en zijn zus ( [voornaam] ) [naam] (verder: de zus), als houders van de KBL-rekening met nummer [rekeningnummer] naar voren.

2.7.

Op 31 oktober 2001 heeft de Inspecteur telefonisch contact gezocht met belanghebbende voor het plannen van een persoonlijk gesprek. Deze afspraak heeft plaatsgevonden op 5 februari 2002. Belanghebbende heeft tijdens dit gesprek ontkend dat hij of zijn echtgenote één of meerdere bankrekeningen in het buitenland heeft of heeft aangehouden. Van het gesprek is een gespreksverslag opgemaakt.

2.8.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 20 september 2002 verzocht om informatie te verstrekken over in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Bij de vragenbrief is een formulier “verklaring in het buitenland aangehouden bankrekeningen” (hierna: de verklaring) gevoegd. Voorts heeft de Inspecteur in deze brief gewezen op artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

2.9.

Bij brief van 27 september 2002 heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij voornemens is om diverse navorderingsaanslagen op te leggen.

2.10.

Bij brief zonder dagtekening, bij de Belastingdienst te Roermond ingekomen op 1 oktober 2002, heeft belanghebbende gereageerd op de brieven van de Inspecteur. Belanghebbende heeft in deze brief verklaard bij zijn eerdere verklaring te blijven. Voorts heeft belanghebbende, zakelijk weergegeven, de Inspecteur verzocht om aan te geven over welke informatie de Belastingdienst beschikt.

2.11.

Bij brief van 7 oktober 2002 heeft de heer [G] , voornoemd, zich gesteld als gemachtigde. In deze brief heeft de gemachtigde, onder andere, bestreden dat belanghebbende vragen van de Inspecteur niet, niet juist, of niet volledig heeft beantwoord.

2.12.

Bij brief van 9 oktober 2002 heeft de Inspecteur gereageerd op de brief van 7 oktober 2002 van gemachtigde. De Inspecteur heeft daarbij zijn eerdere verzoeken tot het geven van informatie herhaald.

2.13.

Bij brief van 14 oktober 2002 heeft gemachtigde gereageerd op de brief van 9 oktober 2002 van de Inspecteur.

2.14.

De Inspecteur heeft belanghebbende, bij brief van 3 december 2002, op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 met boeten op te leggen. De Inspecteur heeft dit onder meer toegelicht met de vermelding dat uit de hem ter beschikking staande informatie blijkt dat belanghebbende één of meerdere bankrekeningen heeft aangehouden in het buitenland, dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR en dat de Inspecteur genoodzaakt is voor het opleggen van de navorderingsaanslagen uit te gaan van geschatte bedragen.

2.15.

Bij brief van 16 december 2012 heeft de gemachtigde op de brief van de Inspecteur gereageerd. De gemachtigde heeft daarbij zijn eerdere verzoek om informatie herhaald.

2.16.

Bij brief van 18 december 2002 heeft de Inspecteur aan belanghebbende informatie - onder andere een afschrift van de brondocumenten van de KBL - verstrekt.

2.17.

De Inspecteur heeft bij brieven van 18 december 2002 belanghebbende meegedeeld de in 2.14 genoemde navorderingsaanslagen op te leggen en dat belanghebbende daarbij wordt beboet.

2.18.

De Inspecteur heeft met dagtekening 31 december 2002 de aangekondigde navorderingsaanslagen IB/PVV 1990 en VB 1991 (inclusief boeten en heffingsrente) opgelegd (hierna ook: de eerste serie aanslagen).

2.19.

Belanghebbende heeft bij brief van 24 december 2002, bij de Inspecteur binnengekomen op 30 december 2012, bezwaar gemaakt tegen de met dagtekening 31 december 2002 opgelegde navorderingsaanslagen (inclusief boeten en heffingsrente).

2.20.

Bij brief van 7 januari 2003 heeft de gemachtigde gereageerd op de informatie die de Inspecteur heeft verstrekt bij zijn in 2.16 vermelde brief. Bij brief van 20 februari 2003 heeft de gemachtigde zijn brief van 7 januari 2013 aangevuld.

2.21.

Bij brieven van 25 februari 2003 heeft de Inspecteur de ontvangst van het bezwaarschrift en de brief van 20 februari 2003 bevestigd. Voorts is in deze brief door de Inspecteur voorgesteld om de bezwaarprocedure aan te houden.

2.22.

Bij brief van 7 maart 2003 heeft de gemachtigde het verzoek om aanhouding afgewezen.

2.23.

Bij brief van 12 maart 2003 heeft de Inspecteur aangekondigd vooralsnog geen uitspraak op bezwaar te doen.

2.24.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 9 mei 2003 op de hoogte gesteld van het voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 t/m 2000 en VB 1992 t/m 2000 met boeten aan hem op te leggen. De Inspecteur heeft de brief voorzien van bijlagen met een specificatie van de inkomens- en vermogenscorrecties, de meer verschuldigde belasting, de op te leggen boeten en de vast te stellen heffingsrente.

2.25.

Bij brief van 15 mei 2003 heeft de gemachtigde gereageerd op de kennisgeving van 9 mei 2003 van de Inspecteur.

2.26.

De Inspecteur heeft met dagtekening 31 mei 2003 de aangekondigde navorderingsaanslagen IB/PVV 1991 t/m 1995 en VB 1992 t/m 2000 (inclusief boeten en heffingsrente) opgelegd. Vervolgens zijn met dagtekening 6 juni 2003 de navorderingsaanslagen IB/PVV 1996 tot en met 2000 opgelegd (de navorderingsaanslagen die met dagtekening 31 mei 2003 en 6 juni 2003 zijn opgelegd hierna samen ook: de tweede serie aanslagen).

2.27.

Belanghebbende heeft bij brieven van 26 mei 2003 en 10 juni 2003 bezwaar gemaakt tegen de met dagtekening 31 mei 2003 en 6 juni 2003 opgelegde navorderingsaanslagen (inclusief boeten en heffingsrente). De gemachtigde heeft voor de motivering van het bezwaar verwezen naar het bezwaarschrift dat zag op de eerste serie aanslagen.

2.28.

Bij brief van 12 december 2003 heeft de Inspecteur aangekondigd dat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar door de Staatssecretaris van Financiën is verlengd tot 30 december 2004.

2.29.

Bij brief van 28 mei 2004 heeft de Inspecteur aangekondigd de bezwaarschriften af te werken. Voorts heeft de Inspecteur in deze brief een “laatste verzoek om informatie” gedaan.

2.30.

Bij brief van 4 juni 2004 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek.

2.31.

Bij brief van 9 juni 2004 heeft de gemachtigde gereageerd op de brieven van de Inspecteur van 28 mei 2004 en 4 juni 2004.

2.32.

Bij brief van 5 juli 2004 heeft de gemachtigde de Inspecteur verzocht om per dossier te reageren.

2.33.

Bij brief van 8 juli 2004 heeft de Inspecteur aan de gemachtigde medegedeeld dat de verschillende cliënten van gemachtigde niet separaat zullen worden aangeschreven. Bij brief van 12 juli 2004 heeft de gemachtigde met de betrekking tot deze handelwijze een klacht ingediend bij de Belastingdienst.

2.34.

Bij brief van 16 september 2004 heeft de Belastingdienst beslist op de door de gemachtigde ingediende klacht.

2.35.

Bij brief van 15 december 2004 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op de in 2.19 en 2.27 vermelde bezwaarschriften van belanghebbende.

2.36.

Naast de hiervoor genoemde eerst en tweede serie (navorderings)aanslagen heeft de Inspecteur (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd over de jaren 2001 (dagtekening 31 december 2004), 2002 (dagtekening 8 oktober 2005), 2003 (dagtekening 8 oktober 2005), 2004 (dagtekening 21 november 2007), 2005 (dagtekening 31 december 2008), 2006 (dagtekening 31 december 2008) en 2007 (dagtekening 7 januari 2011). De bezwaren tegen deze (navorderings)aanslagen zijn binnengekomen op respectievelijk 10 december 2004, 18 oktober 2005, 18 oktober 2005, 28 november 2007, 3 december 2008, 3 december 2008 en 21 februari 2011.

2.37.

Op 29 december 2009 heeft de zus zich gemeld bij de Belastingdienst. Zij heeft daarbij verklaard dat zij alleen gerechtigde is (geweest) tot de rekening met nummer [rekeningnummer] bij de KBL. Vervolgens heeft zij informatie over deze bankrekening verstrekt, waaronder een aan belanghebbende en zijn zus gerichte brief van de KBL, waarin wordt verklaard dat de rekening met het nummer [rekeningnummer] in de boeken van de bank is geopend op 5 mei 1993. Voorts behoort tot de gedingstukken een formulier, met als titel “Antrag auf Eröffnung eines Konto”, waarmee de in geschil zijnde bankrekening is geopend. Hieruit blijkt dat belanghebbende als eerste “inhaber” en zijn zus als tweede “inhaber” wordt aangemerkt. De vertaling van het Duitse woord “Kontoinhaber” naar het Nederlands geeft als resultaat “rekeninghouder”.

2.38.

Nadat het arrest van de Hoge Raad (zie 1.7) is gewezen heeft de Inspecteur belanghebbende op 31 januari 2012 gehoord en op 13 februari 2012 het verslag naar belanghebbende verzonden. De Inspecteur heeft vervolgens bij brief van 22 november 2012, voor zover van toepassing gevolgd door verminderingsbeschikkingen met dagtekening 30 november 2012, inzake alle in 1.1 vermelde (navorderings)aanslagen uitspraak op bezwaar gedaan. Ten aanzien van de toerekening aan belanghebbendes echtgenote heeft de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar van 22 november 2012 het volgende opgemerkt:

“Op grond van artikel 2:17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een bestanddeel van de rendementsgrondslag (grondslag sparen en beleggen) geacht bij de belanghebbende en de echtgenoot van belanghebbende, ieder voor de helft tot hun bezit te behoren. Betreffende de jaren waar tevens correcties in het kader van het Rekeningenproject zijn aangebracht bij de echtgenote van belanghebbende, reken ik de helft van het tegoed bij de kredietbank Luxemburg toe aan beide echtgenoten.”

2.39.

Op 3 mei 2001 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [F] van de zijde van de Nederlandse belastingautoriteiten en de heer [H] , Belgisch opsporingsambtenaar.

2.40.

Op 20 juni 2007 heeft de heer [F] als getuige ter zitting van het gerechtshof Amsterdam onder meer het volgende verklaard:

Vraagsteller: “3.4. In uw proces-verbaal schrijft u vanaf pagina 4 over uw contacten met buitenlandse collegae. Deze contacten dateren van april, mei 2001 alsmede januari 2002. Zijn deze gesprekken vastgelegd? (…)”.

[F] : “Ik heb daar notities van gemaakt, op basis daarvan heb ik een ambtshandeling gemaakt na afloop van het bezoek. Die notities heb ik niet meer.

Vraagsteller: “3.7. Is het juist dat de BBI (Bijzondere belastinginspectie) fiscaal strafrechtelijke onderzoeken verricht in België (m.a.w. de tegenhanger is van de FIOD in Nederland)?”.

[F] : “Voor zover ik weet wel.”.

Vraagsteller: “3.8. Verschillende Belgische ambtenaren, waaronder de heer [H] , hebben u geattendeerd op een politieman die nauw bij het onderzoek betrokken was, de heer [K] . Waarom heeft u hem nooit gesproken? Zijn er wel pogingen ondernomen hem te spreken?”.

[F] : “Ik had daar geen behoefte aan. Hij was niet meer werkzaam op het kantoor in [plaats] waar ik toentertijd ben geweest. Op uw vraag waarom ik daar geen behoefte aan had, antwoord ik dat de personen met wie wel contact had, mij van voldoende informatie konden voorzien.”.

2.41.

Op 23 mei 2013 heeft de heer [H] als getuige ter zitting van de Rechtbank op vragen van de heer [G] onder meer het volgende verklaard:

[G] : “17. Herinnert u zich dat u, in het kader van KB-Lux op enig moment, met de heer [F] , ambtenaar van de Nederlandse Belastingdienst, hebt gesproken?”.

[H] : “Ja.”.

[G] : “18. Wanneer was dat? Als u geen herinnering aan een datum hebt, kunt u het gesprek met [F] plaatsen in het verloop van het KB-Lux onderzoek tot dan toe? Was er, toen u de heer [F] sprak, al gepubliceerd over de witwas van onrechtmatig verkregen bewijs?”.

[H] : “Dat was in 2001/2002.”.

[G] : “20. Hebt u hem telefonisch gesproken of hebt u hem ook ontmoet?”.

[H] : “Ik zal hem eerst wel telefonisch hebben gesproken en ik heb hem eenmalig ontmoet.”.

[G] : 21. “Wist u, vooraf, waarover hij met u wilde spreken?”.

[H] : “Hij was teamleider van Rekeningenproject en ik wist dat hij daarover wilde spreken.”.

[G] : “22. Hoe lang hebben die gesprekken ongeveer geduurd?”.

[H] : “Het was 1 gesprek en het duurde circa. 1 uur tot 1,5 uur.”.

[G] : 23. “Wat vroeg de heer [F] ?”.

[H] : “Hij had een aantal vragen over de stand van zaken over het strafrechtelijk onderzoek in België en over de discussie die er gaande was over de wijze waarop de documenten in handen waren gekomen van de Belgische justitie.”.

[G] : “24. Wat hebt u hem verteld?”.

[H] : “Ik kan mij niet precies herinneren wat wij hebben besproken.”.

[G] : “25. Hebt u de heer [F] geïnformeerd over het verloop van het KB-Lux-onderzoek tot dan toe? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”.

[H] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.

[G] : “26. Hebt u de heer [F] geïnformeerd over voornoemde ‘witwas’ van onrechtmatig verkregen bewijzen? Wat hebt u hem daar over meegedeeld?”

[H] : “nee de term witwassen is niet gevallen. Er is wel gesproken over de discussie die er was over de rechtmatigheid van het bewijs.”.

[G] : 27. “Hebt u, op enig moment, de heer [F] over de gang van zaken willen informeren en heeft de heer [F] gezegd: “Ik wil het niet weten”.?”.

[H] : “Dat kan ik mij niet herinneren.”.

[G] : “28. Zijn er andere punten die u over de besprekingen met de heer [F] wil zeggen?”.

[H] : “Nee.”.

[G] : “Is uw bekend dat er strafaangiften zijn gedaan tegen de onderzoeksrechter en een aantal van uw collega’s” en “was dat voor of na uw bespreking met de heer [F] ”.

[H] : “enkele jaren daarna”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft in hoger beroep het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is het gebruik van de door de Inspecteur verkregen inlichtingen onrechtmatig en heeft de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?

  2. Zijn de in geschil zijnde (navorderings)aanslagen ten onrechte aan belanghebbende opgelegd omdat zijn zus geheel gerechtigd is tot het in onderdeel 2.5 vermelde tegoed bij de KBL?

  3. Ontbreken de voor de navorderingsaanslagen benodigde “nieuwe feiten”?

  4. Is de bewijslast jegens belanghebbende ten onrechte verschoven en verzwaard?

  5. Zijn de boeten ten onrechte opgelegd, dan wel dienen deze te worden verminderd?

  6. Heeft de Rechtbank aan belanghebbende en zijn echtgenote een te laag bedrag aan vergoeding van immateriële schade (wegens overschrijding van de redelijke termijn) toegekend?

  7. Heeft belanghebbende recht op een integrale vergoeding van proceskosten?

Belanghebbende is van mening dat de vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot:

 vernietiging van de in hoger beroep nog in geschil zijnde (navorderings)aanslagen en de bijbehorende boete- en heffingsrentebeschikkingen;

 integrale vergoeding van proceskosten; en

 hogere vergoeding van immateriële schade dan de Rechtbank heeft toegekend.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot:

 handhaving van de in hoger beroep nog in geschil zijnde (navorderings)aanslagen en de bijbehorende boete- en heffingsrentebeschikkingen; en

 forfaitaire vergoeding van proceskosten.

4 Gronden

5 Beslissing