Home

Hoge Raad, 25-11-2011, BU5642, 10/03390 en 10/05248

Hoge Raad, 25-11-2011, BU5642, 10/03390 en 10/05248

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 november 2011
Datum publicatie
25 november 2011
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BU5642
Formele relaties
Zaaknummer
10/03390 en 10/05248

Inhoudsindicatie

KB-Lux. Onjuist dictum van het Hof.

Uitspraak

Nrs. 10/03390 en 10/05248

25 november 2011

Arrest

gewezen op de beroepen in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 juni 2010, nr. P04/03718, en van 4 november 2010, nr. 10/00382, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting, de daarbij gegeven beschikkingen inzake een verhoging dan wel boetebeschikkingen, en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente, alsmede op de na te melden verzoeken van belanghebbende.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over de jaren 1990 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 1991 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met een verhoging van honderd percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

Aan belanghebbende zijn voorts over de jaren 1998 tot en met 2000 navorderingsaanslagen in de IB/PVV en over de jaren 1999 en 2000 navorderingsaanslagen in de VB opgelegd, alsmede boeten. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.

De navorderingsaanslagen, de daarbij genomen kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij genomen beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft bij uitspraak van 10 juni 2010 de beroepen gegrond verklaard voor zover ze de navorderingsaanslagen in de IB/PVV en de daarbij genomen kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij genomen beschikkingen inzake heffingsrente betreffen, de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur "alsmede de navorderingsaanslag IB/PV voor het jaar 1996 en VB voor de jaren 1997 en 2000" vernietigd, de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1990 tot en met 2000, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden. Het Hof heeft bij dezelfde uitspraak in de vorm van een tussenuitspraak aan de Inspecteur opgedragen de vermogens te berekenen met inachtneming van hetgeen het Hof in die uitspraak heeft geoordeeld, en elke verdere beslissing over de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen in de VB en de daarbij genomen kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij genomen beschikkingen inzake heffingsrente aangehouden.

Het Hof heeft bij uitspraak van 4 november 2010, nr. 10/00382, de beroepen gegrond verklaard voor zover ze de navorderingsaanslagen in de VB en de daarbij genomen kwijtscheldingsbeschikkingen dan wel boetebeschikkingen en de daarbij genomen beschikkingen inzake heffingsrente betreffen, de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de navorderingsaanslagen in de VB over de jaren 1991 tot en met 2000, de boeten en de heffingsrente verminderd en de verhogingen gedeeltelijk kwijtgescholden.

De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie en de verzoeken

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft verweerschriften ingediend.

Belanghebbende heeft conclusies van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft in het beroep tegen de uitspraak van het Hof van 10 juni 2010 een conclusie van dupliek ingediend.

De Minister van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak van 10 juni 2010 beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak van 4 november 2010 beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende heeft verweerschriften ingediend. De Staatssecretaris heeft de beroepen ingetrokken.

Na deze intrekking heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van de beroepen in cassatie.

De Staatssecretaris heeft verweerschriften ingediend.

De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd.

3. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie van de uitspraak van 10 juni 2010

Uit 's Hofs overwegingen in de uitspraak van 10 juni 2010 volgt, kort samengevat, dat de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 1990 tot en met 2000 verminderd dienen te worden (zie vooral onderdeel 5.6.1 van de uitspraak), dat ook de navorderingsaanslagen in de VB over de jaren 1991 tot en met 2000 verminderd dienen te worden en dat in dat kader bij wijze van tussenuitspraak aan de Inspecteur wordt opgedragen de vermogens te berekenen met inachtneming van hetgeen het Hof in die uitspraak heeft geoordeeld (zie vooral onderdeel 5.6.2 van de uitspraak). Het Hof heeft evenwel in het dictum van zijn uitspraak vermeld dat de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 1996 en de navorderingsaanslagen in de VB over de jaren 1997 en 2000 worden vernietigd. In aanmerking genomen 's Hofs overwegingen en de rest van het dictum gaat het hier om een kennelijke, ook voor partijen kenbare, misslag in het dictum. 's Hofs uitspraak van 10 juni 2010 kan daarom in zoverre niet in stand blijven. De Hoge Raad zal de eerderbedoelde misslag herstellen.

4. Beoordeling van de middelen

4.1. De bestreden navorderingsaanslagen, boeten en verhogingen (hierna samen: boeten), en beschikkingen inzake heffingsrente houden verband met het zogenoemde Rekeningenproject. De Hoge Raad heeft in dit verband enige beslissingen met een meer algemene strekking gegeven in zijn arresten van 15 april 2011 met nr. 09/03075, LJN BN6324, BNB 2011/206 (hierna: het IB-arrest van 15 april 2011) en met nr. 09/05192, LJN BN6350, BNB 2011/207 (hierna: het VB-arrest van 15 april 2011).

4.2. 's Hofs uitspraken geven wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk van miskenning van hetgeen is overwogen in de onderdelen 4.5.2, 4.5.3 en 4.6.3, tweede tekstblok, van beide arresten van 15 april 2011. De middelen slagen in zoverre.

4.3. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.4. 's Hofs uitspraken kunnen niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. In de procedure na verwijzing dient mede acht te worden geslagen op de onderdelen 4.8.3 en 4.8.4 van het IB-arrest van 15 april 2011 en de onderdelen 4.11.3 en 4.11.4 van het VB-arrest van 15 april 2011.

4.5. In verband met het voorgaande dient het verwijzingshof te beoordelen:

(i) in hoeverre de Inspecteur voor elk van de boeten het bewijs heeft geleverd dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en

(ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.

5. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van de gedingen in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 10/03270, 10/03348 en 10/03388 met de onderhavige zaak met nummer 10/03390 samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en dat de zaken met nummers 10/05247, 10/05249 en 10/05250 met de onderhavige zaak met nummer 10/05248 samenhangen in de zin van het Besluit.

6. Beoordeling van de verzoeken

De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de (ingetrokken) beroepen in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 10/03270, 10/03347, 10/03348 en 10/03388 met de onderhavige zaak met nummer 10/03390 samenhangen in de zin van het Besluit en dat de zaken met nummers 10/05247, 10/05249 en 10/05250 met de onderhavige zaak met nummer 10/05248 samenhangen in de zin van het Besluit.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart de beroepen in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof van 10 juni 2010 wat betreft de passage in het dictum onder 7.1, tweede streepje, luidende "alsmede de navorderingsaanslagen IB/PV voor het jaar l996 en VB voor de jaren l997 en 2000" en verklaart die passage vervallen,

vernietigt de uitspraak van het Hof van 10 juni 2010 voor het overige uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1990 tot en met 1997 en de opgelegde boeten voor de jaren 1998 tot en met 2000,

vernietigt de uitspraak van het Hof van 4 november 2010 uitsluitend wat betreft de verhogingen voor de jaren 1991 tot en met 1998 en de opgelegde boeten voor de jaren 1999 en 2000,

verwijst de gedingen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaken met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van de beroepen in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 222,

en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vierde van € 5244 (in verband met de beroepen van belanghebbende), op een vijfde van € 1311 en op een vierde van € 1311 (in verband met de beroepen van de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Financiën), derhalve € 1900,95, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2011.