Home

Hoge Raad, 31-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:170, 13/02331

Hoge Raad, 31-01-2014, ECLI:NL:HR:2014:170, 13/02331

Inhoudsindicatie

Art. 6:12, 7:1, 8:1 en art. 8:55d, Awb; art. 26 AWR; beroep tegen niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Bij gegrondbevinding dient de inspecteur alsnog uitspraak te doen.

Uitspraak

31 januari 2014

nr. 13/02331

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 maart 2013, nr. AWB 12/4447, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een aan de [A] V.O.F. opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1 Het geding in feitelijke instantie

Aan [A] V.O.F. is over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen deze aanslag gemaakte bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 30 oktober 2012 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de naheffingsaanslag aan de vennootschap is opgelegd en deze aanslag niet door belanghebbende als privépersoon kan worden bestreden. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij de in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3 Beoordeling van de klachten

3.1.

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1.

Op 25 april 2012 is aan [A] V.O.F. (hierna: de vof) over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Belanghebbende, één van de vennoten van de vof, heeft op eigen naam bij brief van 5 juni 2012 bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag.

3.1.2.

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 5 juli 2012 medegedeeld dat hij het bezwaarschrift niet in behandeling kan nemen, omdat hij op 21 mei 2012 al een bezwaarschrift, door één van de andere vennoten van de vof namens de vof ingediend, had ontvangen en tegen een aanslag slechts één maal bezwaar kan worden gemaakt. De Inspecteur heeft in dezelfde brief meegedeeld dat hij zo veel mogelijk met de door alle belanghebbenden ingebrachte argumenten rekening zal houden.

3.1.3.

Bij brief van 23 juli 2012 heeft belanghebbende de Inspecteur in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Bij brief van 22 augustus 2012 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

3.1.4.

Op het namens de vof ingediende bezwaarschrift is uitspraak gedaan op 29 september 2012.

3.2.

De Rechtbank heeft het door belanghebbende ingestelde beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende de aan de vof opgelegde naheffingsaanslag niet als privépersoon kan betwisten en hij daarom ingevolge het bepaalde in artikel 26a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen beroep kan instellen inzake de naheffingsaanslag van de vof.

Bij uitspraak op het gedane verzet heeft de Rechtbank geoordeeld dat het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard en het verzet ongegrond verklaard.

3.3.1

De klachten richten zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen van de Rechtbank.

3.3.2.

Ook in gevallen waarin bezwaar is gemaakt door een onbevoegde dient daarop tijdig te worden beslist. Beslist het bestuursorgaan niet tijdig op het bezwaar, dan kan ook in die gevallen degene door of namens wie dat bezwaar gemaakt is daartegen opkomen op de voet van artikel 6:12 van de Awb.

3.3.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem op eigen naam ingediende bezwaarschrift. Het hiervoor in 3.3.2 overwogene brengt mee dat de Rechtbank dat beroep niet op de door haar gebezigde gronden niet-ontvankelijk had mogen verklaren. De klachten slagen. De uitspraak op verzet dient te worden vernietigd.

3.3.4.

Opmerking verdient dat indien de Rechtbank komt tot gegrondbevinding van zowel het verzet als het beroep, zij op de voet van artikel 8:55d van de Awb dient te bepalen dat de Inspecteur binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak van de Rechtbank wordt verzonden alsnog een uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekendmaakt.

4 Proceskosten

5 Beslissing