Home

Hoge Raad, 17-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:2983, 14/02332

Hoge Raad, 17-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:2983, 14/02332

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 oktober 2014
Datum publicatie
17 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:2983
Formele relaties
Zaaknummer
14/02332

Inhoudsindicatie

Art. 77 Wet RO. Jurisdictiegeschil. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bevoegd met betrekking tot beschikkingen die zijn genomen op grond van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven.

Uitspraak

17 oktober 2014

nr. 14/02332

Arrest

gewezen op het verzoek van het Gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden van 15 april 2014, nr. 12/00326, een beslissing te nemen inzake een jurisdictiegeschil gerezen tussen het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) betreffende de bevoegdheid in hoger beroep kennis te nemen van na te melden beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) inzake een geschil omtrent de hoogte van de financiële tegemoetkoming op de voet van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven.

1 Het geding voor de Hoge Raad

Het Hof heeft zich bij uitspraak van 15 april 2014 tot de Hoge Raad gewend met het verzoek uitspraak te doen in het jurisdictiegeschil tussen het Hof en de Afdeling. Belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën zijn door de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. Zij hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2 Beoordeling van het jurisdictiegeschil

2.1.

Tussen het Hof en de Afdeling is een geschil gerezen over de bevoegdheid het hoger beroep te behandelen in de in de aanhef van dit arrest vermelde procedure. Ingevolge artikel 77, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet op de rechterlijke organisatie dient de Hoge Raad te beslissen of het Hof dan wel de Afdeling bevoegd is.

2.2.

Het onderhavige jurisdictiegeschil ziet op een tegemoetkoming die de Inspecteur bij beschikking heeft vastgesteld op de voet van artikel 2, lid 4, van het Tijdelijk besluit tegemoetkoming buitengewone uitgaven (Besluit van 29 maart 2004, Stb. 2004, 152; hierna: TBU).

2.3.

Het Hof heeft zich op het standpunt gesteld dat de in artikel 2, lid 4, TBU bedoelde beschikking (hierna: de beschikking TBU) geen belastingaanslag of voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 26 AWR is. Dit betekent dat de algemene bestuursrechter op de voet van artikel 8:1 Awb bevoegd is van het geschil omtrent de beschikking TBU kennis te nemen. Ingevolge artikel 27h AWR (thans: artikel 8:105 Awb en de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) kan daarom geen hoger beroep bij het Hof worden ingesteld, aldus nog steeds het Hof.

2.4.1.

Ingevolge het TBU heeft een belastingplichtige aanspraak op een financiële tegemoetkoming indien bij de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting over het voorafgaande kalenderjaar buitengewone uitgaven in aanmerking zijn genomen, maar dit als gevolg van een laag inkomen niet of niet volledig heeft geleid tot een belastingvermindering. De rijksbelastingdienst is belast met de uitvoering van het TBU. De tegemoetkomingen komen ten laste van de begroting van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De toekenning van deze tegemoetkoming kan niet worden aangemerkt als heffing van belasting. Het TBU is daarom geen belastingwet in de zin van artikel 2, lid 1, letter a, AWR. Het TBU bevat verder geen bepaling waarin de AWR van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. De beschikking TBU is als gevolg daarvan niet aan te merken als een ingevolge de belastingwet genomen voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26, lid 1, aanhef en letter b, AWR. Het is evenmin een belastingaanslag in de zin van letter a van die bepaling.

2.4.2.

Gelet op hetgeen in onderdeel 2.4.1 is overwogen staat tegen de beschikking TBU geen beroep open bij de belastingrechter. Het Hof heeft zich daarom terecht onbevoegd verklaard om het onderhavige hoger beroep in behandeling te nemen.

2.4.3.

Aangezien de beschikking TBU wel is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, lid 1, Awb, staat tegen het onderhavige besluit op het daartegen gerichte bezwaar ingevolge artikel 8:1, lid 1, in verbinding met artikel 7:1, lid 1, Awb beroep open bij de algemene bestuursrechter. Aangezien de wet voor het hoger beroep in geschillen over een beschikking op grond van het TBU geen ander college als bevoegde hogerberoepsrechter aanwijst, brengt dit mee dat in dergelijke geschillen de Afdeling de bevoegde rechter in hoger beroep is.

3 Beslissing

De Hoge Raad:

wijst de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan als de rechter die bevoegd is kennis te nemen van het door belanghebbende ingestelde hoger beroep, en verstaat dat de zaak alsnog door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in behandeling wordt genomen.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2014.