Home

Hoge Raad, 07-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3122, 12/02683

Hoge Raad, 07-11-2014, ECLI:NL:HR:2014:3122, 12/02683

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 november 2014
Datum publicatie
7 november 2014
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:3122
Formele relaties
Zaaknummer
12/02683

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; art. 2 en 9 BTW-richtlijn 2006; art. 4 en 7 Wet OB; economische activiteit; houdt de door ouders betaalde bijdrage rechtstreeks verband met het door de gemeente verrichte leerlingenvervoer?; prejudiciële vragen.

Uitspraak

7 november 2014

nr. 12/02683

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de gemeente Borsele te Heinkenszand (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 20 april 2012, nrs. BK-11/00066 en BK-11/00067, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting en een beschikking inzake een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds.

1 Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft over het tijdvak december 2008 op aangifte een bedrag aan omzetbelasting voldaan. Het tegen deze voldoening door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.

De Inspecteur heeft bij beschikking van 1 juli 2009 op de voet van artikel 9, lid 4, van de Wet op het BTW-compensatiefonds de hoogte van de over het jaar 2008 aan belanghebbende toekomende bijdrage vastgesteld, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te ’s-Gravenhage (nrs. AWB 10/625 OB en AWB 10/638 OB) heeft de tegen die uitspraken ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, een teruggaaf verleend, en het bezwaar tegen de beschikking inzake een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 29 januari 2014 geconcludeerd tot gegrondverklaring van de beide beroepen in cassatie. De conclusie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

De Hoge Raad heeft partijen in kennis gesteld van zijn voornemen het Hof van Justitie van de Europese Unie te verzoeken een prejudiciële beslissing te geven. Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, gereageerd op de aan partijen in concept voorgelegde vraagstelling.

3 Uitgangspunten in cassatie

3.1.

Op grond van de ‘Verordening leerlingenvervoer gemeente Borsele 2008’ (hierna: de Verordening) kunnen ouders van in de gemeente woonachtige leerlingen uit het primair en het voortgezet onderwijs een vervoersvoorziening ten behoeve van het schoolbezoek van hun kinderen verkrijgen. De voorziening wordt op aanvraag verstrekt in de vorm van bekostiging in geld voor het gebruik van openbaar vervoer of gebruik van eigen vervoer dan wel in de vorm van door belanghebbende verzorgd vervoer (dit laatste hierna aangeduid als: het leerlingenvervoer).

3.2.

De Verordening is gebaseerd op artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op de expertisecentra en artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs. In die artikelen is bepaald dat burgemeester en wethouders van een gemeente een regeling vaststellen voor de bekostiging van door hen noodzakelijk geachte vervoerskosten van het schoolbezoek van een leerling.

3.3.

Met betrekking tot het leerlingenvervoer heeft belanghebbende met vervoersbedrijven overeenkomsten gesloten waarbij deze bedrijven zich hebben verplicht door belanghebbende aangewezen leerlingen van en naar een door belanghebbende aangewezen plaats te vervoeren. De vervoerders hebben belanghebbende dit vervoer in rekening gebracht. Zij hebben aan belanghebbende facturen uitgereikt met vermelding van omzetbelasting.

3.4.

In het schooljaar 2008/2009 heeft ongeveer een derde van de ouders voor het leerlingenvervoer van hun kind(eren) een zogenoemde bijdrage (hierna: de bijdrage) betaald. Belanghebbende heeft in het jaar 2008 in totaal een bedrag van € 13.958 aan bijdragen van deze ouders ontvangen. De kosten van het leerlingenvervoer bedroegen in dat jaar € 458.231. Het verschil is door belanghebbende uit de algemene middelen gefinancierd.

3.5.

De verschuldigdheid van de bijdrage en de hoogte daarvan is volgens de Verordening afhankelijk van verschillende omstandigheden. Hierbij gelden ingevolge de Verordening de volgende uitgangspunten:

- bij een afstand tot 6 kilometer is de regeling van het leerlingenvervoer niet van toepassing,

- bij een afstand tussen 6 en 20 kilometer wordt het leerlingenvervoer verstrekt tegen een vaste bijdrage; de hoogte van deze bijdrage is gesteld op de kosten van het openbaar vervoer over een afstand van 6 kilometer; de bijdrage is niet verschuldigd door ouders met een inkomen van minder dan € 22.050; de bijdrage wordt maximaal twee maal per gezin in rekening gebracht,

- bij een afstand van meer dan 20 kilometer wordt het leerlingenvervoer verstrekt tegen betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer; bij het vaststellen van de bijdrage wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht van de ouders; wat betreft dit laatste wordt de hoogte van de bijdrage berekend per gezin; zij is afhankelijk van het gecorrigeerde zogeheten verzamelinkomen van de ouders in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. De maximale bijdrage is als ‘eigen bijdragen in euro’s’ volgens de in artikel 24, lid 3, van de Verordening opgenomen tabel:

Inkomen in euro’s

Eigen bijdragen in euro’s

0 – 29.500

Nihil

29.500 - 35.500

115

35.500 – 41.000

475

41.000 – 46.500

890

46.500 – 53.000

1300

53.000 – 58.500

1715

58.500 en verder

Voor elke extra € 4500: € 420 erbij

3.6.

Ouders van leerlingen die door een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor het leerlingenvervoer en hoeven daarvoor geen bijdrage te betalen.

3.7.

Belanghebbende heeft zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat zij omzetbelasting is verschuldigd over de bijdrage en recht heeft op aftrek van de door de vervoerders aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende met betrekking tot het leerlingenvervoer geen prestaties onder bezwarende titel en mitsdien geen economische activiteiten verricht.

3.8.

De Inspecteur heeft op de voet van artikel 9, lid 4, van de Wet op het BTW-compensatiefonds de hoogte van de aan belanghebbende toekomende bijdrage uit het BTW-compensatiefonds over het jaar 2008 bij beschikking vastgesteld, in die zin dat de voor het leerlingenvervoer in rekening gebrachte omzetbelasting daarin niet is begrepen.

4 Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

5 Beslissing