Home

Hoge Raad, 08-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:34, 20/00339

Hoge Raad, 08-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:34, 20/00339

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 januari 2021
Datum publicatie
8 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:34
Formele relaties
Zaaknummer
20/00339

Inhoudsindicatie

Art. 139 en 228 Gemeentewet, publicatieplicht gemeente, wijziging maximum precariobelasting voor houders van een vastestandplaatsvergunning, gemeente Epe, exceptieve toetsing.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/00339

Datum 8 januari 2021

ARREST

in de zaak van

de HEFFINGSAMBTENAAR VAN TRIBUUT BELASTINGSAMENWERKING te [Z] (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 december 2019, nrs. 18/01016, 18/01017 en 19/00750, op het hoger beroep van belanghebbende tegen uitspraken van de rechtbank Gelderland (nrs. AWB 17/5432, AWB 17/5433 en AWB 18/951) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 opgelegde aanslagen in de precariobelasting van de gemeente [Z]. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1 Geding in cassatie

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

2.1.1

Belanghebbende is ijsco-venter. Hij beschikt sinds 2013 over een doorlopende vergunning voor het innemen van twee standplaatsen in de gemeente [Z] voor de periode 1 april tot en met 1 september, voor drie dagdelen per dag. De ene standplaats mag hij op alle dagen van de week gebruiken, de andere standplaats alleen op doordeweekse dagen.

2.1.2

Volgens de Verordening precariobelasting 2015 van de gemeente [Z] was het tarief voor het jaar 2015 gemaximeerd op 300 procent van het voor één dagdeel geldende tarief (4.5 van de Tarieventabel precariobelasting). Met toepassing van dat maximum zijn voor dat jaar aan belanghebbende aanslagen opgelegd van € 546 en € 553,03.

2.1.3

Op 23 november 2015 is de Verordening precariobelasting 2016 van de gemeente [Z] bekendgemaakt. In die verordening en in de verordening voor het jaar 2017 is de maximering van het tarief op 300 procent van het voor één dagdeel geldende tarief vervallen. De aan belanghebbende voor het jaar 2016 opgelegde aanslagen belopen € 1.458,60 en € 1.989, die voor het jaar 2017 € 1.475,76 en € 2.012,40.

2.2.1

Voor het Hof was onder meer in geschil of het in 2.1.2 vermelde gemaximeerde tarief dat gold voor het jaar 2015 ook moet worden toegepast voor de jaren 2016 en 2017.

2.2.2

Het Hof heeft geoordeeld dat het niet bevoegd is te beoordelen of de gemeenteraad de door belanghebbende ondervonden verhoging van de belastingdruk niet kan hebben gewild of bedoeld. Volgens het Hof is geen sprake van een onredelijke of willekeurige heffing. De gemeente [Z] had doorlopendevergunninghouders, waaronder belanghebbende, echter wel vooraf moeten informeren over de tariefstelling. Het zorgvuldigheidsbeginsel verzet zich ertegen dat belastingplichtigen die al jaren over een bepaalde vergunning beschikken, rauwelijks achteraf met een aanzienlijke verhoging van het tarief worden geconfronteerd, zonder hen vooraf in staat te stellen de doorlopende vergunning tijdig in te trekken, aldus het Hof. Omdat de gemeente [Z] belanghebbende niet tevoren had geïnformeerd, heeft het Hof de aanslagen voor het jaar 2016 verminderd tot de bedragen die belanghebbende in 2015 heeft betaald.

2.2.3

Het Hof zag geen reden voor vermindering van de aanslagen voor het jaar 2017 omdat belanghebbende bij de aanvang van het seizoen 2017 op de hoogte moet zijn geweest van de afschaffing van de maximering.

3 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

3.1

Het middel richt zich tegen het in 2.2.2 vermelde oordeel van het Hof. Het betoogt onder meer dat het oordeel dat de gemeente [Z] de vergunninghouders individueel op de hoogte had moeten stellen van de gewijzigde Verordening precariobelasting geen steun vindt in het recht. Het gaat immers niet om een tot een of meer personen gericht besluit, aldus het middel.

3.2

De Verordening precariobelasting 2016 van de gemeente [Z] is bekend gemaakt op de wijze voorzien in artikel 139 Gemeentewet. In artikel 139, lid 2, Gemeentewet staat dat de uitgifte van het gemeenteblad elektronisch geschiedt op een algemeen toegankelijke wijze. Door die bekendmaking heeft iedereen op een eenvoudige, snelle en goedkope wijze toegang tot hetgeen is bekendgemaakt1 en heeft de gemeente [Z] aan haar uit de wet voortvloeiende voorlichtende taak omtrent de inhoud van de Verordening precariobelasting voldaan. Artikel 139 Gemeentewet bevat geen verplichting om bepaalde belastingplichtigen daarnaast specifiek te informeren. De enkele omstandigheid dat voor belanghebbende, als houder van een vergunning voor een vaste standplaats, de wijziging van de Verordening voor het jaar 2016 ten opzichte van die van het jaar 2015 financiële gevolgen heeft, is geen reden voor een uitzondering op die regel.

3.3

Het oordeel van het Hof dat de gemeente belanghebbende vooraf had moeten informeren over de nieuwe tariefstelling berust dus op een onjuiste rechtsopvatting. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld en behoeft voor het overige geen behandeling.

4. Beoordeling van het in het incidentele beroep in cassatie voorgestelde middel

4.1

Het middel betoogt dat de door het Hof toegepaste vermindering van de aanslagen voor het jaar 2016 ook van toepassing moet zijn voor het jaar 2017.

4.2

Het middel kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5 Slotsom

6 Proceskosten

7 Beslissing