Home

Parket bij de Hoge Raad, 15-12-2014, ECLI:NL:PHR:2014:2303, 13/04361

Parket bij de Hoge Raad, 15-12-2014, ECLI:NL:PHR:2014:2303, 13/04361

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
15 december 2014
Datum publicatie
9 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:2303
Formele relaties
Zaaknummer
13/04361

Inhoudsindicatie

A-G IJzerman heeft conclusie genomen in de zaak met nummer 13/04361 naar aanleiding van het beroep in cassatie van belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 23 juli 2013, nrs. 12/00391 en 12/00392, ECLI:NL:GHDHA:2013:3267, FutD 2013-2295.

Belanghebbende was van 1 september 1993 tot en met 16 november 2001 bestuurder van de beursgenoteerde A N.V. Dit bedrijf is op 17 december 2001 failliet verklaard. Belanghebbende heeft over het jaar 2001 geen aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ingediend. Belanghebbende stelt dat hij noch het aangiftebiljet noch de hierop volgende aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen, en dat de door de Belastingdienst gehanteerde onjuiste adressering daarvan niet aan hem te verwijten is.

In geschil is of belanghebbende op regelmatige wijze door de Inspecteur is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte. Belanghebbende is verhuisd binnen België. Hij stelt dat de hiermee samenhangende adreswijziging op een juiste manier kenbaar is gemaakt aan de Belastingdienst, doordat de loonadministrateur van A N.V. op 12 juli 2001 een verbetering in de loonadministratie heeft verzonden, waarbij het nieuwe woonadres van belanghebbende op de loonbelastingkaart vermeld stond.

De Inspecteur heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat het aangiftebiljet aan het laatste bij de Belastingdienst bekende adres van belanghebbende is verzonden en dat het voor een juiste uitreiking van het aangiftebiljet niet van belang is of belanghebbende het aangiftebiljet in feite heeft ontvangen. Vanwege het ontbreken van een aangifte heeft de Inspecteur de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 met omkering van de bewijslast ambtshalve vastgesteld. Tevens is een vergrijpboete opgelegd ter zake van het opzettelijk niet doen van aangifte.

Het komt de A-G voor dat ter beantwoording van de vraag of verzending van een aangiftebiljet of een aanmaning tot het doen van aangifte naar een onjuist adres voor rekening van de Belastingdienst moet worden gebracht, bepalend is of de onjuiste adressering aan de Belastingdienst te wijten is. Daarvan zal met name sprake zijn in het geval dat de belastingplichtige, of diens gemachtigde, zijn nieuwe adresgegevens voldoende duidelijk ter kennis van de Inspecteur heeft gebracht.

De A-G meent dat van belanghebbende in casu waakzaamheid mocht worden verwacht bij het op de hoogte houden van de Belastingdienst van zijn juiste adres vanwege de volgende omstandigheden.

a. De Rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende er redelijkerwijs vanuit moest gaan dat hij voor het onderhavige jaar aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen moest doen.

b. De Rechtbank heeft aannemelijk geacht dat door de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, in het kader van de belastingconsulentenregeling, op 6 juni 2002 uitstel is gevraagd voor het indienen van de aangifte. Tevens staat vast dat dit uitstel niet is verleend. Ook daaruit blijkt volgens de A-G dat belanghebbende geacht moet worden te hebben geweten dat hij tijdig aangifte over 2001 moest doen.

c. Tevens lijkt het de A-G van belang dat een in het buitenland, in casu België, wonende belastingplichtige, wiens adres niet meer voorkomt in de Nederlandse bevolkingsregistraties, zich moet realiseren dat bij aanwezigheid van aangifteplicht juist van zijn kant contact moet worden gehouden met de Nederlandse Belastingdienst.

Belanghebbende beroept zich erop dat de loonadministrateur van A N.V. op 12 juli 2001 een verbeterde loonadministratie, voor drie werknemers waaronder belanghebbende, met betrekking tot het jaar 2000 heeft verzonden aan de Belastingdienst, waarbij het nieuwe woonadres van belanghebbende op de loonbelastingkaart vermeld stond. In de begeleidende brief staat onder meer: Door een computerfout is niet het loon voor de loonheffing aan U doorgegeven, maar het (onjuiste) bruto salaris, waarin de 35% vergoeding was meegenomen. Wij verzoeken U met de nieuwe gegevens rekening te houden bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting van de betreffende werknemers.

Volgens de A-G kan van het onderdeel van de Belastingdienst dat deze loonbelastingkaarten heeft ontvangen niet worden gevergd om na te gaan of daarmee wellicht tevens een adreswijziging van belanghebbende werd gemeld. Minst genomen ontbreekt het hier zijns inziens aan voldoende duidelijkheid bij het ter kennis van de Inspecteur brengen van nieuwe adresgegevens.

Voorts mag van de Belastingdienst, naar de A-G meent, niet worden gevergd dat naar aanleiding van brieven van derden, zoals een bankinstelling , waarin een nieuw adres voorkomt, door de Belastingdienst wordt onderzocht of het soms gaat om het nieuwe woonadres van belanghebbende.

De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard.

Conclusie

mr. R.L.H. IJzerman

Advocaat-Generaal

Conclusie van 15 december 2014 inzake:

Nr. Hoge Raad: 13/04361

[X]

Nr. Gerechtshof: BK-12/00391; 12/00392

Nr. Rechtbank: AWB 05/4636;

Derde Kamer A

tegen

Inkomstenbelasting

1 januari 2001- 31 december 2001

Staatssecretaris van Financiën

1 Inleiding

1.1

Heden neem ik conclusie in de zaak met nummer 13/04361 naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof) van 23 juli 2013, nrs. 12/00391 en 12/00392, ECLI:NL:GHDHA:2013:3267, FutD 2013-2295.

1.2

Belanghebbende was van 1 september 1993 tot en met 16 november 2001 bestuurder van de beursgenoteerde [A] N.V. Dit bedrijf is op 17 december 2001 failliet verklaard. Belanghebbende heeft over het jaar 2001 geen aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ingediend. Belanghebbende stelt dat hij noch het aangiftebiljet noch de hierop volgende aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen, en dat de door de Belastingdienst gehanteerde onjuiste adressering daarvan niet aan hem te verwijten is.

1.3

Belanghebbende is verhuisd binnen België. Hij stelt dat de hiermee samenhangende adreswijziging op een juiste manier kenbaar is gemaakt aan de Belastingdienst, doordat de loonadministrateur van [A] N.V. op 12 juli 2001 een verbeterde loonadministratie (voor drie werknemers) met betrekking tot het jaar 2000 heeft verzonden, waarbij het nieuwe woonadres van belanghebbende op de loonbelastingkaart vermeld stond. In de begeleidende brief staat onder meer: ‘Wij verzoeken U met de nieuwe gegevens rekening te houden bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting van de betreffende werknemers.’ Belanghebbende stelt dat aldus namens hem tijdig zijn adreswijziging aan de Belastingdienst is doorgegeven.

1.4

De Inspecteur1 heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat het aangiftebiljet aan het laatste bij de Belastingdienst bekende adres van belanghebbende is verzonden en dat het voor een juiste uitreiking van het aangiftebiljet niet van belang is of belanghebbende het aangiftebiljet in feite heeft ontvangen.

1.5

Vanwege het ontbreken van een aangifte heeft de Inspecteur de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2001 ambtshalve vastgesteld. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een vergrijpboete opgelegd ter zake van het opzettelijk niet doen van aangifte.

1.6

In geschil is of belanghebbende op regelmatige wijze door de Inspecteur is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte. Indien belanghebbende niet op regelmatige wijze is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte, zou dat betekenen dat omkering van de bewijslast wegens het niet doen van aangifte ten onrechte is toegepast, alsmede dat ten onrechte de daarop ziende vergrijpboete is opgelegd.

1.7

Het Hof heeft, in navolging van de rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank), geoordeeld dat belanghebbende op regelmatige wijze, op zijn laatst bij de Belastingdienst bekende (oude) adres, is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte. Daarvan uitgaande is de vereiste aangifte niet gedaan. Dat acht het Hof vervolgens te wijten aan (voorwaardelijk) opzet van belanghebbende. Het Hof acht deswege een vergrijpboete van € 3.500 passend en geboden; vanwege het procedurele tijdsverloop verlaagd tot € 2.800.

1.8

De opbouw van deze conclusie is als volgt. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instanties weergegeven, gevolgd door een beschrijving van het geding in cassatie in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een overzicht van relevante regelgeving, wetgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur.2 Onderdeel 5 behelst de beoordeling van belanghebbendes cassatiemiddel, met conclusie in onderdeel 6.

2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

Feiten

2.1

Het Hof heeft de feiten als volgt vastgesteld:

1.2.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 16 december 2003 voor het jaar 2001 aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.918.535 met verrekening van loonheffing van € 124.335. Gelijktijdig met de aanslag is bij beschikking een vergrijpboete (hierna: de boete) opgelegd van 50 percent ofwel € 2.772.143. De aanslag en de boete zijn verzonden naar het adres [a-straat]te [Z], België.

(…)

3.23.

Belanghebbende heeft op zijn aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1996 op de daartoe bestemde plaats zijn (nieuwe) adres in België, [b-straat] te [Z], België, vermeld. Dit adres is bij de belastingdienst tot 19 februari 2003 geregistreerd als belanghebbendes woonadres. Vanaf 9 december 2003 is bij de belastingdienst als adres van belanghebbende [a-straat] te [Z], België, geregistreerd.

3.24.

Op 12 juli 2001 is door de loonadministrateur van [A] aan de belastingdienst, particulieren/ondernemingen buitenland te Heerlen, voor drie personen een verbeterde loonbelastingkaart voor het jaar 2000 verzonden. In de begeleidende brief is vermeld:

‘De verbetering is een gevolg van het vormen van een nieuwe loonadministratie in oktober 2000 na een adviseurswisseling door bovengenoemde cliënt, in combinatie met de toepassing van de 35 % vergoedingsregeling. Door een computerfout is niet het loon voor de loonheffing aan U doorgegeven, maar het (onjuiste) bruto salaris, waarin de 35 % vergoeding was meegenomen. Wij verzoeken U met de nieuwe gegevens rekening te houden bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting van de betreffende werknemers.’

Op de loonbelastingkaart betreffende belanghebbende is als zijn woonadres [a-straat] te [Z], België, vermeld.

Rechtbank

2.2

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur.3 Bij de Rechtbank was onder meer in geschil of de bewijslast ter zake van de vastgestelde hoogte van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen terecht was omgekeerd en verzwaard vanwege het niet doen van de vereiste aangifte, en of bij de onderhavige aanslag terecht en tot het juiste bedrag een boete is opgelegd.

2.3

De Rechtbank heeft overwogen:

4.1.1.

De inspecteur heeft, tegenover de betwisting door belanghebbende, aannemelijk gemaakt dat het aangiftebiljet inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar met dagtekening 28 februari 2002 aan belanghebbende is toegezonden aan het adres [b-straat] te [Z], België, en dat dit niet als onbestelbaar is teruggezonden. De rechtbank acht aannemelijk dat door de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, in het kader van de belastingconsulentenregeling, op 6 juni 2002 uitstel is gevraagd voor het indienen van de aangifte. Tevens staat als onbetwist vast dat dit uitstel niet is verleend. De rechtbank acht - als zijnde onvoldoende betwist - aannemelijk dat de inspecteur belanghebbende op 24 februari 2003 aan het adres [b-straat] te [Z], België, heeft aangemaand het aangiftebiljet ingevuld in te dienen. Vaststaat daarom dat belanghebbende voor het onderhavige jaar geen aangiftebiljet heeft ingediend.

4.1.2.

De rechtbank is op grond van de in 4.1.1. weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat belanghebbende op regelmatige wijze is uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar en hij derhalve de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De rechtbank verwerpt belanghebbendes stelling dat het aangiftebiljet niet aan belanghebbende is uitgereikt omdat de toezending aan een onjuist adres is geschied en aldus belanghebbende niet heeft bereikt. De rechtbank is hierbij van oordeel dat aannemelijk is dat de inspecteur het aangiftebiljet aan het laatste bij de belastingdienst bekende adres van belanghebbende heeft verzonden en voor een juiste uitreiking van het aangiftebiljet niet van belang is of belanghebbende dat biljet heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat, als onvoldoende weersproken, aannemelijk is dat de aanmaning eveneens is verzonden naar het laatst bekende adres van belanghebbende en derhalve op regelmatige wijze aan belanghebbende is uitgereikt.

4.1.3.

De rechtbank neemt bij vorenstaande oordelen in overweging dat vaststaat dat belanghebbende zelf geen adreswijziging aan de belastingdienst heeft doorgegeven zodat het dan aan belanghebbende zelf is te wijten dat post verzonden aan het oude adres hem mogelijk niet meer bereikt. De rechtbank acht hierbij van belang dat enkel mededelingen van een belastingplichtige, of een uitdrukkelijk gemachtigde, zelf omtrent zijn eigen adres door de belastingdienst als adreswijziging moet worden verwerkt. Van dergelijke mededelingen mag immers worden verwacht dat deze met de zorgvuldigheid gericht op de berichtgeving zijn gedaan. Mogelijke adresgegevens die uit andere bron verneembaar zijn, zijn naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de belastingdienst een gegeven adres van een belastingplichtige te wijzigen of te verifiëren. Het gaat hierbij immers om gegevens waarvan niet meteen duidelijk is voor welk doel ze bij die ander worden aangewend en of daarbij de noodzakelijke zorg in acht is genomen met het oog op de bereikbaarheid van die persoon.

Belanghebbendes stelling dat de inspecteur de adresgegevens kon kennen uit de verbeterde loonopgave betreffende belanghebbende baat hem daarom niet. Reeds omdat deze opgave door een ander is gedaan dan belanghebbende zelf. Hetzelfde heeft te gelden voor de gegevens die mogelijk af te leiden zijn uit de brief van F. van Lanschot Bankiers aan de belastingdienst van medio 2002.

4.1.4.

De rechtbank is op grond van hetgeen in 4.1.1 tot en met 4.1.3. is overwogen van

oordeel dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat dit met zich mee brengt dat belanghebbende moet aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Vraag I moet derhalve bevestigend worden beantwoord.

(…)

4.4.

Vaststaat dat belanghebbende over het onderhavige jaar geen aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het aan belanghebbendes gedrag te wijten is dat geen aangifte is gedaan. Belanghebbende heeft er, gezien zijn inkomen en het gegeven dat de 30%-bewijsregel op hem van toepassing is, redelijkerwijs van uit moeten gaan dat hij voor het onderhavige jaar aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen moest doen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat, gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen, voor het onderhavige jaar te weinig loonheffing was ingehouden. Door onder deze omstandigheden niet tijdig een adreswijziging aan de belastingdienst door te geven waardoor een aangiftebiljet niet op een effectieve wijze kan worden uitgereikt, heeft belanghebbende de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij niet de vereiste aangifte zou doen. De rechtbank is van oordeel dat het aan belanghebbendes opzet is te wijten dat niet de vereiste aangifte is gedaan. In een dergelijk geval heeft de inspecteur een boete van 50% in beginsel terecht opgelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat een boete van € 3.500 in het onderhavige geval passend en geboden is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking het vergrijp dat in dit geval tot bestraffing leidt, de omstandigheden waaronder de boete aanvankelijk aan belanghebbende is opgelegd en hetgeen aan hem ten tijde van de oplegging daaromtrent is meegedeeld. Daarnaast ziet de rechtbank in de tijd die sinds de oplegging van de boete en het tijdstip van onderhavige uitspraak is verstreken voorzover niet aan belanghebbende en diens proceshouding te wijten, aanleiding de boete met 20 percent te verminderen.

2.4

De Rechtbank verklaart het beroep gegrond, vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 571.186 en vermindert de boete tot een bedrag van € 2.800.

Hof

2.5

De Inspecteur is in hoger beroep gekomen tegen de uitspraak van de Rechtbank.4 Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

2.6

Het Hof heeft overwogen:

7.1.1.

De rechtbank heeft in de overwegingen 4.1 tot en met 4.2.4 van uitspraak AWB 06/5632 vraag I met betrekking tot het nieuwe feit bevestigend beantwoord, waardoor vraag II of belanghebbende te kwader trouw heeft gehandeld geen beantwoording behoefde, en heeft vraag III of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan ontkennend beantwoord.

7.1.2.

Het Hof is van oordeel dat de in 7.1.1 bedoelde overwegingen van de rechtbank berusten op goede gronden en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat deze oordelen anders moeten luiden. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat met betrekking tot de adressering van het aangiftebiljet en van de aanmaning tot het doen van aangifte, uit de brief van 12 juli 2001 niet blijkt dat belanghebbende op een voor de Inspecteur kenbare wijze erop heeft gewezen dat sprake was van een adreswijziging.

(…)

De aanslag IB 2001

7.3.

De rechtbank heeft in de overwegingen 4.1 tot en met 4.1.4 van uitspraak AWB 06/4636 vraag I of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan ontkennend beantwoord. Het Hof verwijst naar zijn hiervoor gegeven oordeel onder 7.1.2 dat de overwegingen van de rechtbank berusten op goede gronden en dat geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan deze oordelen anders moeten luiden.

(…)

7.6.

Het Hof volgt het oordeel van de rechtbank omtrent de boetebeschikking bij de aanslag IB 2001. Belanghebbende heeft opzettelijk geen aangifte gedaan. De boete van € 3.500 is passend en geboden. Het totale tijdverloop van de procedure overziend, ziet het Hof mede gelet op de tijd die is verstreken in hoger beroep, geen reden de boete verder te verminderen dan de rechtbank heeft gedaan tot het bedrag van € 2.800.

2.7

Het Hof oordeelt dat het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep ongegrond zijn en bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.

3 Het geding in cassatie

3.1

Belanghebbende heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën heeft tijdig een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft geen conclusie van repliek ingediend.

3.2

Het cassatiemiddel luidt:

Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het gerechtshof heeft overwogen en beslist als in de bestreden uitspraak is vermeld, zulks om de navolgende, in onderlinge samenhang te lezen redenen.

Het middel richt zich tegen r.o. 7.3, in samenhang met r.o. 7.1.2, en 7.6 in welke overwegingen het gerechtshof tot het onjuiste c.q. onbegrijpelijk dan wel niet (voldoende) gemotiveerde oordeel komt dat de overwegingen 4.1.1 tot en met 4.1.4 van de uitspraak AWB 06/4636 van de rechtbank op goede gronden berust en dat geen nieuwe feiten en/of omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan dit oordeel anders zou moeten luiden. Op grond daarvan volgt het Hof vervolgens in r.o. 7.6 ten onrechte het oordeel van de rechtbank omtrent de boetebeschikking in overweging 4.4 van de uitspraak AWB 06/4636 dat belanghebbende opzettelijk geen aangifte heeft gedaan.

3.3

Ter toelichting op het cassatiemiddel voert belanghebbende het volgende aan:

1. De rechtbank stelt vast dat zowel het aangiftebiljet inkomstenbelasting 2001 op 28 februari 2002 als de aanmaning op 24 februari 2003 aan een onjuist adres zijn toegezonden, te weten het voormalige woonadres van belanghebbende.

Desalniettemin acht de rechtbank het aannemelijk dat het aangiftebiljet, evenmin als kennelijk de aanmaning, niet onbestelbaar retour is gezonden aan de belastingdienst. Gelijk de rechtbank in de uitspraak inzake de navorderingsaanslag 2000, aannemelijk achtte dat ook het aangiftebiljet en de aanmaning voor het jaar 2000, hoewel aan hetzelfde onjuiste adres toegezonden, niet onbestelbaar retour zijn gekomen.

2. Zulks terwijl vaststaat dat de primitieve aanslag inkomstenbelasting 2000, die met dagtekening 20 augustus 2003 eveneens aan hetzelfde onjuiste adres is toegezonden, onbestelbaar retour is gekomen, waarna de ontvanger onder toekenning van een nieuwe dagtekening voor hernieuwde verzending heeft zorggedragen. Blijkens de Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders par. 5.5, geldt als voorwaarde voor het toekennen van een nieuwe dagtekening dat het niet aan de belastingschuldige is te wijten dat het aanslagbiljet hem niet, of niet tijdig heeft bereikt. Expliciet wordt voorgeschreven dat de oorspronkelijke dagtekening niet wordt gewijzigd indien geen adreswijziging is doorgegeven.

3. De Ontvanger heeft blijkens de toekenning van de nieuwe dagtekening derhalve de op 12 juli 2001 doorgegeven adreswijziging als correcte adreswijziging aangemerkt en geoordeeld dat belanghebbende geen verwijt treft dat de aanslag aan het onjuiste adres is toegezonden.

4. In dat licht bezien is het andersluidende oordeel van het Hof in navolging van de rechtbank onbegrijpelijk, temeer nu onaannemelijk is dat uitsluitend de aanslag inkomstenbelasting 2000 onbestelbaar retour is gekomen en de aangiftebiljetten en aanmaningen 2000 en 2001 niet. Alle zijn immers aan hetzelfde onjuiste adres toegezonden.

5. Daar komt bij dat par. 5.4 Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders de ontvanger voorschrijft om bij onbestelbaar retour ontvangen aanslagbiljetten via allerlei bestanden het nieuwe adres te vinden waaronder de op het belastingkantoor voorhanden gegevens. Ten tijde van de hernieuwde verzending van de primitieve aanslag 2000 was het nieuwe adres op het belastingkantoor bekend uit hoofde van de op 12 juli 2001 doorgegeven adreswijziging alsmede de brief van medio 2002 van Van Lanschot Bankiers aan de belastingdienst. Bij gebreke van enige reactie op het toegezonden aangiftebiljet en de aanmaning van 10 februari 2003, had de inspecteur zich derhalve dienen te realiseren dat zowel het aangiftebiljet als de aanmaning aan het onjuiste adres zijn toegezonden, gelijk hij zich dit heeft gerealiseerd na onbestelbaar retour ontvangst van de primitieve aanslag 2000.

6. In dat licht bezien hanteert het Hof in navolging van de rechtbank met het oordeel dat uitsluitend een door belanghebbende zelf doorgegeven adreswijziging als juiste adreswijziging door de belastingdienst moet worden verwerkt, mede gezien de verstrekkende consequenties die daaraan worden verbonden, een te streng criterium. Bovendien is het oordeel van het Hof in navolging van de rechtbank dat adresgegevens die uit andere bron verneembaar zijn geen aanleiding voor de belastingdienst behoeven te zijn een gegeven adres van een belastingplichtige te wijzigen of te verifiëren, in strijd met het eigen voorgeschreven beleid van de belastingdienst en de uitspraak van uw Raad van 13 juli 2012. Hierin is beslist dat de belastingdienst "bij het ontbreken van een daartoe strekkende wettelijke bepaling, niet gerechtigd is om belastingplichtigen voor te schrijven dat adresgegevens uitsluitend op een bepaalde wijze aan hem kunnen worden gemeld". De inspecteur dient ook acht te slaan op adresgegevens die op andere wijze voldoende duidelijk aan hem ter kennis worden gebracht. Uitsluitend aan adresgegevens op bepaalde al dan niet digitale formulieren mag de inspecteur voorbij gaan, "mits uit het desbetreffende formulier zelf blijkt dat langs deze weg ter kennis van de Inspecteur gebrachte adresgegevens door de Belastingdienst niet worden verwerkt."

7. Aldus is namens belanghebbende tijdig de adreswijziging aan de belastingdienst doorgegeven, zodat het oordeel van het Hof dat belanghebbende op regelmatige wijze is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte niet in stand kan blijven. Hetzelfde geldt voor het daarop gebaseerde oordeel dat het aan belanghebbendes gedrag te wijten is dat geen aangifte is gedaan en dat dus opzettelijk geen aangifte is gedaan. De boete kan onder deze omstandigheden niet in stand blijven.

4 Wetgeving, wetgeschiedenis, jurisprudentie en literatuur

5 Beschouwing

6 Conclusie