Home

Parket bij de Hoge Raad, 02-04-2014, ECLI:NL:PHR:2014:356, 13/03007

Parket bij de Hoge Raad, 02-04-2014, ECLI:NL:PHR:2014:356, 13/03007

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
2 april 2014
Datum publicatie
9 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:356
Formele relaties
Zaaknummer
13/03007

Inhoudsindicatie

Ten tweede male zijn rondleidingen door A onderwerp van een procedure voor de Hoge Raad. En ten tweede male gaat het om de vraag of de rondleidingen door dit stadion onder het verlaagde btw-tarief kunnen worden gebracht.

Belanghebbende exploiteert A, een multifunctioneel gebouwencomplex bestaande uit een stadion met daarbij behorende voorzieningen (hierna: A). In A is ook een museum gehuisvest over de geschiedenis van de voetbalclub B (hierna: het museum). Het stadion wordt verhuurd aan derden voor het houden van sportwedstrijden en voor optredens van uitvoerende kunstenaars. Wanneer er geen andere evenementen plaatsvinden, verzorgt belanghebbende tegen vergoeding begeleide tours door A. Tijdens deze tours voert een gids de deelnemers langs de tribune, het voetbalveld, de perskamer en de controlekamer, en vertelt hij diverse wetenswaardigheden over de voetbalclub, het stadion en de popconcerten. Na afloop van de rondleiding kunnen de deelnemers zonder gids onbeperkt het museum bezoeken. Het museum was in de onderhavige tijdvakken niet te bezoeken zonder deelname aan een tour. Bezoekers betalen één bedrag. Voor dat bedrag nemen zij deel aan de tour en hebben zij (onbeperkt) toegang tot het museum. Belanghebbende heeft ter zake van de tours omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief. Ten onrechte, meent de inspecteur.

Bij zijn arrest van 10 augustus 2012, nr. 11/00468, ECLI:NL:HR:2012:BX4042 oordeelde de Hoge Raad – anders dan Hof Amsterdam had gedaan – dat A niet een ‘primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening’ is en dat op die grond het verlaagde tarief niet op de rondleidingen kon worden toegepast. Verwijzing naar Hof Den Haag (hierna: het Hof) volgde voor de behandeling van de door Hof Amsterdam niet behandelde stellingen.

Tot deze stellingen behoorde de these dat A (tijdens de rondleidingen) een museum is en dat de rondleidingen als museumrondleidingen laag belast zijn. Hof Den Haag kon zich hierin vinden en kwam derhalve tot toepasbaarheid van het verlaagde tarief. Tegen dit oordeel keert de staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) zich in cassatie.

Uit de Zesde richtlijn en de jurisprudentie van het Hof van Justitie leidt A-G van Hilten af dat de lidstaten een zekere vrijheid hebben wat betreft de invulling van het verlaagde tarief, en dat bij de in bijlage H van de Zesde richtlijn gehanteerde begrippen naar hun gebruikelijke betekenis mogen worden uitgelegd. A-G van Hilten neemt dat als uitgangspunt.

Uit de tekst van de tabelpost, noch uit de wetsgeschiedenis valt volgens A-G van Hilten af te leiden dat de omstandigheid dat A primair en permanent is ingericht voor sportwedstrijden en muziekuitvoeringen uitsluit dat het gebouwencomplex ook een museum kan zijn.

Uit een onderzoek van jurisprudentie en literatuur concludeert A-G van Hilten dat de invulling van het museumbegrip tamelijk feitelijk is. De rode draad bij die invulling lijkt te zijn dat een museum een duurzaam samenhangende collectie moet bevatten.

A-G van Hilten meent dat het Hof bij zijn oordeel dat A op de tijdstippen dat de tours plaatsvinden als museum kan worden aangemerkt, weliswaar een juist uitgangspunt heeft gekozen, maar daaraan een onjuiste conclusie heeft verbonden, althans een conclusie die zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk is. Naar het A-G van Hilten voorkomt laten de stukken van het geding geen andere conclusie toe dan dat A niet bestaat uit een ‘samenhangende collectie goederen’, en dat evenmin daarin een zodanige collectie is tentoongesteld, afgezien wellicht van de collectie die in het museum aanwezig is, maar daarvan moet in deze fase van de procedure worden aangenomen dat het verlenen van toegang daartoe van ondergeschikt belang is. A-G van Hilten meent dan ook dat de stukken van het geding en de vaststaande feiten geen andere conclusie toelaten dan dat A geen museum is in de zin van Tabel I, post b.14 onderdeel c, bij de Wet. Dat betekent dat de Hoge Raad op dit punt de zaak zelf kan afdoen, aldus A-G van Hilten.

Ervan uitgaande dat het verlaagde tarief voor musea niet toepasbaar is op de tours, komen echter de tot op heden in tweede feitelijke instantie nog niet behandelde stellingen van belanghebbende ‘bovendrijven’. A-G van Hilten meent dat aan belanghebbende de tweede feitelijke instantie met betrekking tot deze stellingen niet ontnomen kan worden, en dat derhalve verwijzing alsnog zal moeten volgen nu deze stellingen feitelijk zijn.

A-G van Hilten komt derhalve tot de slotsom dat het cassatiemiddel van de Staatssecretaris doel treft en dat verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de door het Hof nog niet behandelde stellingen.

Conclusie

mr. M.E. van Hilten

Advocaat-Generaal

Conclusie van 2 april 2014 inzake:

HR nr. 13/03007

staatssecretaris van Financiën

Hof nrs. BK-12/00688 en BK-12/00689

Rb. nrs. AWB 08/1388 en AWB 08/1389

Derde Kamer A

tegen

Omzetbelasting

1 januari 2001- 30 juni 2005

[X] C.V.

1 Inleiding

1.1

Ten tweede male zijn rondleidingen door [A] onderwerp van een procedure voor de Hoge Raad. En ten tweede male gaat het om de vraag of de rondleidingen door dit stadion onder het verlaagde btw-tarief kunnen worden gebracht.

1.2

Bij zijn arrest van 10 augustus 2012, nr. 11/00468, ECLI:NL:HR:2012:BX40421 (hierna: het arrest van 10 augustus 2012) oordeelde de Hoge Raad – anders dan Hof Amsterdam had gedaan – dat [A] niet een ‘primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening’ is en dat op die grond het verlaagde tarief niet op de rondleidingen kon worden toegepast. Verwijzing naar Hof Den Haag (hierna: het Hof) volgde voor de behandeling van de door Hof Amsterdam niet behandelde stellingen.

1.3

Tot deze stellingen behoorde de these dat [A] (tijdens de rondleidingen) een museum is en dat de rondleidingen als museumrondleidingen laag belast zijn. Hof Den Haag kon zich hierin vinden en kwam derhalve tot toepasbaarheid van het verlaagde tarief. Tegen dit oordeel keert de staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) zich met één middel dat mijns inziens doel treft, hetgeen leidt tot de slotsom dat het cassatieberoep van de Staatsecretaris gegrond is. Naar ik meen moet verwijzing volgen.

2 Feiten en procesverloop

2.1

Belanghebbende, ondernemer in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), exploiteert [A], een multifunctioneel gebouwencomplex bestaande uit een stadion met daarbij behorende voorzieningen (hierna: [A]). In [A] is ook een museum gehuisvest over de geschiedenis van de voetbalclub [B] (hierna: het museum).

2.2

Het stadion wordt verhuurd aan derden voor het houden van sportwedstrijden en voor optredens van uitvoerende kunstenaars. Wanneer er geen andere evenementen plaatsvinden, verzorgt belanghebbende tegen vergoeding begeleide tours door [A].

2.3

Tijdens deze tours voert een gids de deelnemers langs de tribune, het voetbalveld, de perskamer en de controlekamer, en vertelt hij diverse wetenswaardigheden over de voetbalclub, het stadion en de popconcerten. Er zijn diverse tourvarianten, waarvan sommige actieve deelname van de participanten vereisen (een estafette, spijkerslaan, een toggle-afdaling). Afhankelijk van het soort tour duurt de rondleiding één tot twee uur. Na afloop van de rondleiding kunnen de deelnemers zonder gids onbeperkt het [B]‑museum bezoeken. Het museum was in de onderhavige tijdvakken niet te bezoeken zonder deelname aan een tour. Bezoekers betalen één bedrag. Voor dat bedrag nemen zij deel aan de (gekozen) tour en hebben zij (onbeperkt) toegang tot het museum.

2.4

Belanghebbende heeft ter zake van de tours omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief. Ten onrechte, meent de Inspecteur2. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het algemene tarief van toepassing is en heeft de zijns inziens te weinig voldane omzetbelasting van belanghebbende nageheven bij twee afzonderlijke naheffingsaanslagen.3

2.5

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen verminderd. Bij deze uitspraken op bezwaar zijn ook de – gelijktijdig met de naheffingsaanslagen genomen – boetebeschikkingen verminderd.

3 Geding voor Rechtbank Haarlem, Hof Amsterdam, de Hoge Raad en Hof Den Haag na verwijzing

3.1

Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank Haarlem (hierna: de Rechtbank). In geschil is, voor zover nog van belang, het op de tours toe te passen omzetbelastingtarief. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de tours als één dienst moeten worden beschouwd, waarvan de rondleiding het overheersende element vormt en het museumbezoek een bijkomend element is, en heeft vervolgens omtrent de vraag of het verlaagde tarief voor musea van toepassing is op de tours, het volgende overwogen:

4.3.

Eiseres [belanghebbende] stelt dat de tours aan het verlaagde tarief zijn onderworpen omdat deze primair dienen te worden beschouwd als het verlenen van toegang tot een openbaar museum als bedoeld in post b.14, onderdeel c, van tabel I bij de Wet OB. De rechtbank verwerpt deze stelling van eiseres, omdat het stadion niet als een openbaar museum kan worden beschouwd. In het besluit van 27 september 2007, nr. CPP2007/536M, Stcrt. 2007,195 is het begrip 'openbare musea of verzamelingen' als volgt omschreven: instellingen die zich ten doel stellen goederen van historisch, cultureel, wetenschappelijk en/of maatschappelijk belang te verzamelen, te bewaren, eventueel wetenschappelijk te onderzoeken en (ten minste een deel van) deze goederen ten toon te stellen voor het publiek voor doeleinden van studie, educatie en recreatie. Deze omschrijving zal door de rechtbank worden gevolgd. Eiseres kan niet als een dergelijke instelling worden beschouwd nu zij zich niet ten doel heeft gesteld het stadion primair als museum te exploiteren en uit de feiten en omstandigheden niet blijkt dat het stadion een plaats is waar goederen van historisch, cultureel, wetenschappelijk en/of maatschappelijk belang worden verzameld, bewaard, eventueel wetenschappelijk onderzocht en tentoongesteld. Niet het bewaren, verzamelen en tentoonstellen, maar het gebruiken van het stadion en de zich daarin bevindende goederen staat voorop.

3.2

Ook het verlaagde tarief voor het verlenen van toegang tot – kort gezegd –voorzieningen voor vermaak en dagrecreatie achtte de Rechtbank niet van toepassing. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 23 december 2008, nrs. AWB 08/1388 en AWB 08/1389, niet gepubliceerd, het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard voor zover dit de (toepassing van het verlaagde tarief op de) tours betrof.4

3.3

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij Hof Amsterdam.

3.4

Hof Amsterdam heeft bij uitspraak van 16 december 2010, nrs. P09/00040 en P09/00041, ECLI:NL:GHAMS:2010:BO7291, NTFR 2011, 32, belanghebbendes hoger beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat [A] kan worden aangemerkt als een primair voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening, en dat belanghebbende daarom terecht het verlaagde tarief op de tours heeft toegepast. Over de vraag of [A] als museum kan worden aangemerkt, heeft Hof Amsterdam zich niet uitgelaten.

3.5

Het oordeel van Hof Amsterdam hield in cassatie geen stand. Omtrent de toepasbaarheid van het verlaagde tarief op de tours overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 10 augustus 2012:

“3.3. Voor zover het middel zich richt met rechtsklachten tegen dit oordeel, slaagt het. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever de toepassing van het verlaagde tarief als uitzondering op de hoofdregel heeft willen beperken tot specifieke vormen van vermaak en recreatie die worden omschreven in post b.14 van tabel I bij de Wet. Dit betekent dat de toepassing van het verlaagde tarief dient te worden beperkt tot voorzieningen die als zodanig worden vermeld in post b.14 van tabel I bij de Wet. (…)

Het oordeel van het Hof dat voor het aanmerken van een gebouwencomplex als een primair voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorziening in de zin van post b.14, letter g, van tabel I bij de Wet, voldoende is dat de evenementen die daarin plaatsvinden alle gericht zijn op recreatie dan wel vermaak in de ruimste zin des woords, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De aan het slot van letter g van post b.14 bedoelde voorzieningen zijn beperkt tot primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen die wat inrichting betreft op één lijn kunnen worden gesteld met attractieparken, speel- en siertuinen. Een voorziening als [A] is echter primair en permanent ingericht voor het houden van in de letters d en f van post b.14 van tabel I bij de Wet vermelde muziekuitvoeringen en sportwedstrijden. Het middel slaagt derhalve in zoverre.”

3.6

De Hoge Raad heeft bij het arrest van 10 augustus 2012, het cassatieberoep van de Staatssecretaris gegrond verklaard en de zaak verwezen naar Hof Den Haag (hierna: het Hof) voor de onbehandeld gebleven stellingen.

3.7

Het Hof heeft na verwijzing geoordeeld dat het verlaagde tarief voor musea van toepassing is op de tours omdat [A] tijdens de tours tijdelijk een museaal karakter verkrijgt. Aan behandeling van de overige stellingen van belanghebbende kwam het Hof niet toe. Het Hof overwoog:

“7.1. Vast staat dat het verlenen van de hier aan de orde zijnde toegang enkel geschiedt wanneer geen ander gebruik van [A] plaatsheeft. Deze prestatie is naar ’s Hofs oordeel te beschouwen als een dienst te weten het verlenen van toegang tot een openbaar museum of verzameling als bedoeld in onderdeel c van post b.14 van Tabel I. Naar algemeen spraakgebruik is een museum een ruimte waarin een duurzaam samenhangende collectie goederen is uitgestald, waarover het publiek wordt geïnformeerd voor doeleinden van studie, educatie en cultureel genoegen. [A] moet in dit verband worden beschouwd als een multifunctioneel gebouw. Op het moment dat [A], waarin ook een voor met name voetballiefhebbers belangrijke collectie specifieke goederen is opgenomen en uitgestald, wordt bezocht door het voor de tours betalende publiek verandert het karakter van het gebouw tijdelijk. De primaire en permanente inrichting krijgt gedurende die openstelling een volledig andere functie en betekenis voor de bezoeker. De bijzondere bouwkenmerken, de (technische) bezienswaardigheden en de betekenis voor de voetbalsport maken dan dat het geheel als een museum in hier bedoelde zin moet worden aangemerkt.”

3.8

Bij uitspraak van 3 mei 2013, nrs. BK-12/00688 en BK-12/00689, ECLI:NL:GHDHA:2013:1482, NTFR 2013, 1865 m.nt. Verweij, heeft het Hof de naheffingsaanslagen verminderd wat betreft de daarin opgenomen correcties met betrekking tot de tours. De boetebeschikkingen heeft het Hof vernietigd.

4 Het geding in cassatie

4.1

De Staatssecretaris heeft tijdig en ook overigens op regelmatige wijze beroep in cassatie ingesteld. De Staatsecretaris stelt één cassatiemiddel voor, namelijk schending van het recht en/of verzuim van vormen doordat het Hof heeft geoordeeld:

“(…) dat op het moment dat [A] wordt bezocht door het voor de tours betalende publiek het karakter van het gebouw verandert in dat van een museum (…) waardoor het verlaagde tarief van toepassing is op de tours (…)”

De Staatsecretaris stelt dat [A] geen museum kan zijn omdat deze primair en permanent is ingericht voor het houden van muziekuitvoeringen en sportwedstrijden. Voorts geeft de uitspraak van het Hof volgens de Staatssecretaris blijk van een onjuiste rechtsopvatting aangaande het begrip museum.

4.2

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

4.3

De Staatsecretaris heeft er van afgezien een conclusie van repliek in te dienen.5

5 Beschouwing

6 Conclusie