Home

Rechtbank Breda, 05-09-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:3891 BU4723, 10/543

Rechtbank Breda, 05-09-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:3891 BU4723, 10/543

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
5 september 2011
Datum publicatie
16 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BU4723
Zaaknummer
10/543

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting/pensioenpremie

Een dga wenst uitgekeerde kapitaalverzekeringen (met lijfrenteclausule) bij zijn eigen BV onder te brengen om op die wijze te voorzien in een in het verleden opgelopen pensioentekort. Daartoe kent hij zich alsnog een fictief loon toe waarop hij het ontvangen kapitaal in aftrek brengt. Geen aftrek toegestaan omdat in de in geschil zijnde jaren geen sprake was van genoten loon, dan wel inhouding van pensioenpremies en evenmin sprake was van negatief loon.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/543

Uitspraakdatum: 5 september 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 11 januari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 680.183 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31.680 (aanslagnummer [nummer]H66).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden] De zaken met procedurenummers 10/542, 10/543 en 10/544 zijn gezamenlijk behandeld.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende is enig aandeelhouder van [BV] B.V. te [woonplaats] (BV).

2.2.Belanghebbende heeft met de BV op 1 mei 1992 een arbeidsovereenkomst gesloten. Onder andere op 1 december 2003 en 1 oktober 2006 hebben belanghebbende en de BV addenda op deze overeenkomst opgesteld. Deze addenda vermelden onder meer en voor zover hier van belang:

1. Artikel 2, aanhef en onder C, van het addendum van 1 december 2003:

“Onder voorbehoud akkoord inspecteur VPB en IB, wordt de pensioenovereenkomst als volgt aangepast.

(….)

C. Het onder A genoemde pensioen wordt op 1-4-2006 verhoogd met een volgens actuariële grondslagen te bepalen pensioenverhoging. Hierbij wordt rekening gehouden met (….), de via Ohra te ontvangen kapitaalsommen (….).”

2. Artikel 1 en artikel 5, aanhef en onder C en D van het addendum van 1 oktober 2006:

“Artikel 1.

De bestaande arbeidsovereenkomst laatstelijk gewijzigd d.d. 1-12-00 blijft ongewijzigd met dien verstande dat besloten is het salaris 2005 van ondergetekende sub 2 te verhogen naar 165.000 Euro per jaar gezien de uitstekende resultaten van 2005 en 2006 met batenstijgingen van meer dan 50% t.o.v. voorgaande jaren en met goede vooruitzichten naar de toekomst, geheel te danken aan ondergetekende sub 2.

(…).

Artikel 5.

Onder voorbehoud akkoord inspecteur VPB en IB, wordt de pensioenovereenkomst als volgt aangepast.

(….)

C. Voor het restant ad 480.000 EUR verplicht ondergetekende sub 2 zich de gehele afkoopsom van de kapitaalpolissen Ohra aan te wenden als bijdrage in de pensioenkosten van de B.V. onder het voorbehoud en nadat de inspecteur akkoord is met de nieuwe pensioenregeling.

D. Vooruitlopend op dit akkoord is ondergetekende akkoord met een eenmalige looninhouding van 165.000 over 2005. Het restant (480.000 – 165.000) ad 315.000 zal worden gefinancierd via 3 jaarlijkse looninhoudingen van 105.000, in totaal 315.000 maar pas nadat de inspecteur akkoord heeft gegeven.”

2.3.Ohra heeft aan belanghebbende inzake de expiratie en de afkoop van drie kapitaalpolissen met lijfrenteclausule een totaalbedrag van € 475.255 uitgekeerd (in 2006 een bedrag van € 41.368,83 en in 2007 bedragen van € 397.522,93 en € 36.364).

2.4.Belanghebbende heeft over 2006 abusievelijk met gebruikmaking van het burgerservicenummer van zijn echtgenote, aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan en daarin zijn belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt berekend:

Salaris [BV] BV € 165.000,00

Sociale verzekeringsbank € 5.881,00

Delta Lloyd € 38.997,00

Afkoop/uitkering Ohra € 41.368,00

Saldo eigen woning -€ 4.969,00

€ 246.277,00

2.5.De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met € 433.886 (de twee in 2007 ontvangen uitkeringen van Ohra), maar deze correctie in de bezwaarfase ongedaan gemaakt met handhaving van de overige elementen van de aanslag.

2.6.In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in 2006 een bedrag van € 105.000 in aftrek kan brengen op zijn inkomen uit werk en woning, als bijdrage aan de inkoop van een pensioentekort bij zijn BV.

2.7.Op grond van het bepaalde in artikel 3.81 Wet inkomstenbelasting 2001, wordt onder ‘loon’ verstaan het loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting. Artikel 11, lid 1, aanhef en letter j van de Wet Lb bepalen, voor zover hier van belang, dat tot het loon niet behoren, bedragen die worden ingehouden als bijdrage ingevolge een pensioenregeling. Inhouden is volgens de Hoge Raad, 22 juli 1981, BNB 1981/305 en BNB 1981/306, het van het loon afzonderen van de later af te dragen loonbelasting en premies. Loon wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het wordt betaald, verrekend, ter beschikking van de werknemer gesteld of rentedragend wordt dan wel vorderbaar en tevens inbaar wordt (artikel 13a Wet Lb).

2.8.In 2006 is een loon uitgekeerd (geboekt in rekening-courant) van € 165.000. Belanghebbende heeft ter zitting erkend dat daar tegenover geen tegenboeking van ingehouden pensioenpremies (ad € 105.000) is gedaan. Derhalve is geen sprake van ingehouden pensioenpremies tot een bedrag van € 105.000. Uit de gedingstukken kan evenmin worden afgeleid dat ten laste van belanghebbende in het kader van zijn pensioentekort in 2006 enig bedrag door de BV is ingehouden noch dat in dat jaar anderszins enig bedrag ten laste van belanghebbende is gekomen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat sprake is geweest van negatief loon. Het uitgekeerde salaris van € 165.000 is dan terecht volledig belast. De aanslag is juist.

2.9.De rechtbank heeft bij uitspraak van heden in de zaak met rolnummer 10/542 geoordeeld dat de afspraak die in het in 2.2 genoemde addendum voor het jaar 2005 is gemaakt, niet in dat jaar is uitgevoerd en derhalve geen fiscale consequenties heeft voor 2005. Indien wordt aangenomen dat die afspraak wel in 2006 ten uitvoer is gebracht (betaling van een loon van € 165.000 onder inhouding van datzelfde bedrag voor pensioen) heeft dat geen gevolgen voor de onderhavige aanslag. De rechtbank zal derhalve in het midden laten of die afspraak in 2006 is uitgevoerd. De inspecteur heeft dat overigens bestreden.

2.10.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft gesteld kan niet tot een ander oordeel leiden.

2.11.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. D. Hund, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en

mr. W.A.P. van Roij, rechters, en door de voorzitter en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 september 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.