Home

Rechtbank Den Haag, 08-04-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:4263, 13/8193

Rechtbank Den Haag, 08-04-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:4263, 13/8193

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Omdat eiseres in financiële problemen verkeerde, werd voor haar een reddings- en herfinancieringsplan opgesteld. Daarbij werd een beroep gedaan op de juridische dienstverlening van een advieskantoor. Het advieskantoor bracht haar werkzaamheden in rekening aan de betrokken Bank en de Bank berekende die door aan eiseres. Eiseres heeft de daarin begrepen omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht. Verweerder heeft de teruggave van deze belasting echter geweigerd.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de afnemer is van de prestaties van het advieskantoor. De rechtbank oordeelt verder dat sprake was van twee afzonderlijke diensten, namelijk een dienst van het advieskantoor aan de Bank en een dienst van de Bank aan eiseres. Het inschakelen van het advieskantoor maakt deel uit van de dienst van de Bank aan eiseres en behoort daarom tot de vrijgestelde prestaties als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, onder 1, van de Wet OB. Dat betekent dat de Bank de omzetbelasting ten onrechte aan eiseres in rekening heeft gebracht en eiseres die daarom niet in aftrek kan brengen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 13/8193

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 april 2014 in de zaak tussen

[X] V.O.F., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [te P], verweerder.

13/8193

Procesverloop

Bij beschikking van 7 juni 2011 heeft verweerder aan eiseres voor het tijdvak 1 februari 2011 tot en met 28 februari 2011 een teruggaaf omzetbelasting verleend van € 14.982.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2014 te Den Haag.

Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die werd bijgestaan door [B]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C], die werd bijgestaan door [D].

Overwegingen

Feiten

1.

Eiseres is een samenwerkingsverband van enkele besloten vennootschappen. Eiseres is opgericht in 2005 en houdt zich onder meer bezig met het ter beschikking stellen van personeel in de scheepvaart. Volgens de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel te [P] bestaan haar activiteiten uit het exploiteren van een scheepvaartonderneming en het managen van scheepvaartbedrijven.

2.

Omdat eiseres in 2009 in financiële problemen kwam te verkeren, is een reddings- en herfinancieringsplan opgesteld. In het kader van de uitvoering van dat plan werd een beroep gedaan op de juridische dienstverlening van [E] NV ([E]). De werkzaamheden van [E] bestonden (onder meer) uit het schrijven van notities en het opmaken en/of aanpassen van contracten.

3.

Tot de gedingstukken behoort de kopie van een factuur die ABN AMRO NV (de Bank) heeft uitgereikt aan eiseres. Op deze factuur is onder meer het volgende vermeld:

De door de Bank betaalde nota waarnaar in bovenstaand citaat wordt verwezen en die eveneens in kopie tot de gedingstukken behoort, is een nota van [E] aan de Bank. Op die nota zijn dezelfde bedragen vermeld als op de nota van de Bank aan eiseres. Als omschrijving van de prestaties staat op de nota van [E] vermeld: “Honorarium”. Tot de stukken van het geding behoort tevens de specificatie die aan de nota van [E] ten grondslag ligt.

4.

Op 30 maart 2011 heeft eiseres de aangifte omzetbelasting voor de maand februari 2011 ingediend. De aangifte, die in kopie tot de gedingstukken behoort, vermeldt een teruggaaf van € 40.433. Hierin is een bedrag begrepen van € 1.126 dat betrekking heeft op een ander tijdvak, alsmede de door de Bank aan eiseres in rekening gebrachte belasting van € 24.325. Verweerder heeft de teruggaaf van beide laatstgenoemde bedragen geweigerd en bij de onderhavige beschikking een teruggaaf verleend van € 14.982 (€ 40.433 -/- € 1.126 -/- € 24.325).

5.

Per brief van 12 september 2013 vraagt eiseres verweerder uitspraak op haar bezwaar te doen, zodat zij beroep kan instellen. Op 20 september 2013 deelt verweerder haar telefonisch mee dat hij al op 22 maart 2013 uitspraak op het bezwaar heeft gedaan en diezelfde dag stuurt hij eiseres een duplicaat van de uitspraak op bezwaar. Per brief van 30 september 2013 deelt eiseres verweerder mee dat zij de originele uitspraak op bezwaar nimmer heeft ontvangen en er daarom vanuit gaat dat sprake is van een verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld. Het beroepschrift is gedagtekend 7 oktober 2013 en is op 9 oktober 2013 bij de rechtbank ontvangen.

Geschil 6. In geschil is of eiseres tijdig beroep heeft ingesteld en zo ja, of eiseres de belasting die de Bank haar in rekening heeft gebracht als voorbelasting in aftrek kan brengen.

7.

Eiseres stelt dat zij tijdig beroep heeft ingesteld en dat de teruggaaf van het bedrag van € 24.325 ten onrechte is geweigerd.

7.1

Aangaande de ontvankelijkheid van het beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij de originele uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen en eerst na ontvangst van het duplicaat van de uitspraak op bezwaar kennis kon nemen. Omdat zij zo spoedig mogelijk daarna beroep heeft ingesteld, moet het beroepschrift worden geacht tijdig te zijn ingediend.

7.2

Aangaande de geweigerde teruggaaf van € 24.325 is het primaire standpunt van eiseres dat de diensten van [E] niet door de Bank zijn aangewend voor het verlenen van bancaire diensten. Gezien de doorbelasting van de kosten door de Bank aan eiseres moet het belang van de diensten van [E] aan eiseres worden toegerekend. De gevolgde handelwijze komt enkel voort uit de afdekking van het debiteurenrisico door [E].

7.3

Als subsidiair standpunt stelt eiseres dat met de doorberekening van de kosten door de Bank aan eiseres geen sprake is van een bijkomende prestatie die opgaat in de (vrijgestelde) hoofdprestatie van de Bank, aangezien het voor eiseres steeds duidelijk is geweest dat de desbetreffende diensten niet door de Bank zelf werden verzorgd en de diensten van [E] niet essentieel zijn voor de bancaire prestaties.

8.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot wijziging van de beschikking, waarbij het bedrag van de teruggaaf nader wordt vastgesteld op € 39.307 (€ 40.433 -/- € 1.126).

9.

Verweerder stelt dat eiseres niet tijdig beroep heeft ingesteld en, indien moet worden geoordeeld dat dit wel het geval is, dat eiseres geen recht heeft op teruggaaf van de door de Bank aan haar in rekening gebrachte belasting.

9.1

Aangaande de ontvankelijkheid van het beroep heeft verweerder aangevoerd dat uit de bestanden van de Belastingdienst blijkt dat de uitspraak op bezwaar op 19 maart 2013, voorzien van het juiste adres van de gemachtigde, ter verzending is aangeboden aan Post.nl en daarmee op de juiste wijze is bekendgemaakt. Eiseres heeft niet binnen zes weken daarna en dus niet tijdig beroep ingesteld en heeft niet aannemelijk gemaakt dat de originele uitspraak op bezwaar niet op het adres van de gemachtigde is ontvangen.

9.2

Aangaande de al dan niet te verlenen teruggaaf stelt verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij opdrachtgever was van [E] en evenmin dat [E] alleen ter afdekking van het debiteurenrisico haar factuur heeft uitgereikt aan de Bank. Volgens verweerder is de Bank de afnemer van de prestaties van [E] en heeft de Bank die prestaties aangewend voor de vrijgestelde diensten die de Bank aan eiseres heeft verricht, namelijk kredietverlening. De Bank heeft aldus aan eiseres ten onrechte omzetbelasting in rekening gebracht, zodat die belasting niet voor aftrek als voorbelasting in aanmerking komt.

10.

Verweerder concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

De ontvankelijkheid van het beroep

11.

Vaststaat dat het beroepschrift niet binnen de wettelijk termijn van zes weken is ingediend. Met hetgeen verweerder daartoe heeft aangevoerd en overgelegd heeft hij aannemelijk gemaakt dat de uitspraak op bezwaar ter post is aangeboden. Anderzijds heeft eiseres, met haar ter zitting afgelegde geloofwaardige verklaring, aannemelijk gemaakt dat zij de uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen en daarvan eerst kon kennisnemen na ontvangst van het duplicaat daarvan. Daarmee is sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan niet‑ontvankelijkverklaring van het beroep in beginsel achterwege moet blijven, mits eiseres zo spoedig mogelijk nadat zij van de uitspraak op bezwaar kennis kon nemen, beroep heeft ingesteld. Daarvoor moet haar een termijn van ten minste veertien dagen worden gegeven (zie HR 22 maart 2002, nr. 36 933, ECLI:NL:HR:2002:AE0462). Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 9 oktober 2013, dus 19 dagen nadat het duplicaat van de uitspraak op bezwaar naar eiseres is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee binnen een redelijke termijn beroep ingesteld, zodat haar beroep ontvankelijk is.

De teruggaaf omzetbelasting

12.

Op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) zijn het verlenen van en de bemiddeling inzake krediet van de belasting vrijgesteld.

13.

Op grond van artikel 15, eerste lid, onder a, van de Wet OB kan de ondernemer als voorbelasting in aftrek brengen, de belasting die aan hem als afnemer van een prestatie in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, voor zover die prestatie wordt gebezigd in het kader van zijn onderneming. Onder 'afnemer' moet worden verstaan degene met wie de ondernemer een rechtsbetrekking is aangegaan ingevolge welke de ondernemer de levering verricht of de dienst verleent (zie onder meer Hoge Raad 25 maart 1998, nr. 33096, ECLI:NL:HR:1998:AA2468 en HR 8 oktober 2004, nr. 38.482, ECLI:NL:HR:2004:AO3176.

14.

Eiseres heeft haar stelling dat tussen haar en [E] een rechtsbetrekking bestond op grond waarvan de diensten door [E] aan haar zijn verricht en dat de factuur van [E] op verzoek van [E], slechts ter afdekking van diens debiteurenrisico, naar de bank werd gestuurd niet met enig bewijsstuk gestaafd. Ook tijdens de bezwaarfase heeft eiseres, nadat verweerder daarom had gevraagd, geen bewijsstukken daarvoor overgelegd. Uit de bewoordingen op de door de Bank uitgereikte nota en de omschrijving op de factuur van [E] kan hiervoor noch op zichzelf noch in samenhang met de overige stukken van het geding steun worden gevonden. Uit de specificatie van de dienstverlening door [E] blijkt veeleer het tegendeel nu [E] daarin de Bank aanduidt als zijn cliënt en daaruit verder volgt dat de werkzaamheden van [E] voornamelijk bestonden uit overleg met de Bank en het opmaken en aanpassen van pandakten, hypotheekakten en de kredietovereenkomst. Dat de nota van [E] is voldaan vanaf de bankrekening van eiseres, maakt niet dat daarmee sprake is van aan eiseres verrichtte diensten van [E], maar vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit hetgeen in artikel 28 van de Algemene Voorwaarden van de Bank is vermeld.

15.

Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van door de Bank verrichte bijkomende belaste adviesdiensten, niet aannemelijk gemaakt. Dat met de doorberekening van de advieskosten de aard van de desbetreffende prestaties volgens eiseres niet is veranderd, is daartoe onvoldoende. Eiseres heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij met de Bank meer is overeengekomen dan de kredietverlening waarbij de Bank de kosten die in dat kader worden gemaakt aan eiseres mag doorberekenen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding niet uit te gaan van de duidelijke bewoordingen op de factuur van de Bank.

16.

De rechtbank is op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting van oordeel dat sprake is van twee afzonderlijke diensten. De eerste dienst is de dienst die [E] heeft verricht in opdracht van en aan de Bank, te weten de werkzaamheden genoemd onder 2. Op die dienst ziet de factuur van [E] aan de Bank. De tweede dienst is de kredietverlening door de Bank in welk kader de Bank aanleiding heeft gezien [E] in te schakelen. Op die dienst van de Bank ziet de factuur die de Bank heeft uitgereikt aan eiseres.

17.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in beginsel, gezien haar normale ondernemingsactiviteiten recht heeft op aftrek van de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting. Gezien de bewoordingen op de factuur van de Bank is deze dienst jegens eiseres verricht in het kader van de kredietverlening aan eiseres en behoort deze dienst tot de prestaties als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, onder 1, van de Wet OB waarover geen omzetbelasting is verschuldigd. Dat betekent dat de omzetbelasting ten onrechte in rekening is gebracht en daarom niet bij eiseres voor aftrek op de voet van artikel 15 van de wet OB in aanmerking komt. Het gelijk is daarmee aan verweerder, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

Proceskosten

18.

De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling voorzitter, en mr. T.A. de Hek en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2014.

Rechtsmiddel