Home

Rechtbank Den Haag, 30-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8110, AWB - 17 _ 498

Rechtbank Den Haag, 30-06-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:8110, AWB - 17 _ 498

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 juni 2017
Datum publicatie
13 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2017:8110
Zaaknummer
AWB - 17 _ 498

Inhoudsindicatie

Beroep gegrond

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 17/498

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 268.741.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 januari 2017 de aanslag verminderd tot een naar een belaste verkrijging van € 199.951.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2017.

Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], [persoon B], [persoon C] en [persoon D]

Overwegingen

1. Eiseres en haar zwager [zwager] ([zwager]) waren ieder voor vijftig procent aandeelhouder in [B.V. X] (de BV). De BV is enig aandeelhouder van [B.V. Y] en [B.V Z]. [B.V Z] exploiteert drie winkels in zelfgeproduceerde chocoladeproducten.

2. Op 1 januari 2013 heeft [zwager] 46 aandelen, vertegenwoordigend 1/6 deel in het kapitaal van de BV, geschonken aan eiseres. Op 21 januari 2013 heeft eiseres daarvan aangifte schenkbelasting gedaan en daartoe aan de verkregen aandelen een waarde toegekend van € 386.000 en aanspraak gemaakt op de bedrijfsopvolgingsregeling (bor). Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder aan de aandelen een waarde toegekend van € 631.635.

3. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de waarde van de aandelen nader bepaald op € 501.619. Na toepassing van de voorwaardelijke vrijstelling van de bor van € 299.611 en de basisvrijstelling van € 2.057, resulteert dit in een belaste verkrijging van € 199.951 waarover € 68.154 schenkbelasting verschuldigd is.

Geschil 4. In geschil is de waarde van de overgedragen aandelen, waarbij meer specifiek in geschil is of de aandelen moeten worden gewaardeerd volgens de verbeterde rentabiliteitsmethode zoals toegepast door eiseres of volgens de discount-cash-flow-methode (DCF-methode) als bepleit door verweerder. Verder is in geschil welk deel van het vermogen van de BV kan worden aangemerkt als ondernemingsvermogen en of rekening moet worden gehouden met latente belastingschulden als bedoeld in artikel 20, vijfde en zesde lid, van de Successiewet 1956 (SW).

5. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vermindering van de aanslag naar een belaste verkrijging conform de ingediende aangifte.

6. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

7. In haar aangifte schenkbelasting heeft eiseres een waarde van de verkregen aandelen aangegeven van € 386.000 (1/6 deel van € 2.315.895). Daartoe heeft zij de waarde van de aandelen bepaald met behulp van de verbeterde rentabiliteitsmethode.

8. Verweerder heeft de door eiseres gehanteerde waarderingsmethode verworpen met als motivering dat de DCF-methode een betere waarderingsmethode voor de aandelen vormt omdat die methode, anders dan de methode van eiseres, uitgaat van toekomstige resultaten van de onderneming.

9. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres gehanteerde waarderingsmethode niet zonder meer kan worden gekenschetst als een methode die ongeschikt is voor het vaststellen van de waarde van aandelen. Weliswaar hanteert die methode als uitgangspunt de resultaten die de vennootschap in het verleden heeft behaald, maar dat is als zodanig onvoldoende om de verbeterde rentabiliteitsmethode als waarderingsmethode te verwerpen. De rechtbank constateert verder dat verweerder ter verwerping van die waarderingsmethode als zodanig geen grieven inbrengt, maar daar zonder meer een andere waarderingsmethode tegenover stelt. Naar het oordeel van de rechtbank kan een dergelijk verweer waarbij – slechts – een andere methode tegenover die van de wederpartij wordt gesteld, niet zonder meer leiden tot verwerping van de door eiseres gehanteerde waarderingsmethode nu algemeen bekend is dat de methode van eiseres tot een aanvaardbare waardering van aandelen kan leiden. In dat verband heeft eiseres ook gewezen op het besluit van de staatssecretaris van Financiën van januari 2013 waarin die waarderingsmethode wordt genoemd. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat niet in beleidsregels is voorgeschreven dat de door verweerder gehanteerde waarderingsmethode tot uitgangspunt moet worden genomen zodat eiseres daarop niet kon anticiperen. Daar komt bij dat de wijze waarop verweerder de DCF-methode hanteert, naar het oordeel van de rechtbank afbreuk doet aan de uitgangspunten van die methode. Die uitgangspunten zijn dat wordt aangehaakt bij toekomstige kasstromen, toekomstige prestaties en een financiële prognose van de vermogenspositie van de vennootschap. Verweerder is daarentegen uitgegaan van de resultaten die in het verleden door de vennootschap zijn behaald en daarnaast van algemene aannames in plaats van op deze onderneming toegespitste parameters. Nu goed onderbouwde uitgangspunten voor het hanteren van de DCF-methode vereist zijn maar in dit geval ontbreken, kan op basis daarvan geen betrouwbare kaststroomprognose voor de vennootschap van eiseres worden vastgesteld. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat verweerder ten onrechte de waarderingsmethode van eiseres die ten grondslag ligt aan de waardebepaling van de schenking, heeft verworpen.

10. Voorts is aan de orde het geschil over de mate waarin het vermogen van de vennootschap waarvan de aandelen zijn geschonken, als beleggingsvermogen kwalificeert. Uit de berekeningen van verweerder kan worden opgemaakt dat hij als beleggingsvermogen heeft aangemerkt het saldo van de overtollige liquide middelen, langlopende vorderingen, vorderingen op aandeelhouders en de lijfrenteverplichtingen. De rechtbank acht het beleggingsvermogen als door verweerder vastgesteld, juist. Hetgeen daartegen is ingebracht door eiseres is van onvoldoende gewicht om daarvan af te wijken: de uitgesproken wens om een grotere liquide buffer aan te houden is niet onderbouwd. Dit betekent dat voor de berekening van de belaste verkrijging moet worden uitgegaan van een beleggingsvermogen van € 191.256.

11. Bij het opleggen van de aanslag en de vermindering daarvan bij de uitspraak op bezwaar was nog geen rekening gehouden met een vermindering op grond van artikel 20, vijfde en zesde lid van de SW (belastinglatentie). Verweerder heeft ter zitting ingestemd met toekenning van die vermindering. Eiseres heeft zich aangesloten bij de berekeningswijze van die vermindering zoals verweerder die voorstaat. Dit betekent dat voor de berekening van de belastinglatentie wordt uitgegaan van een verkrijgingsprijs van de geschonken aandelen van € 3.063. Omdat de voorwaardelijke vrijstelling op grond van artikel 35b van de SW evenwel meer bedraagt dan het ondernemingsvermogen, bedraagt de latentie in dit geval nihil.

Slotsom

12. Gegeven de oordelen onder 9 en 11 wordt het beroep gegrond verklaard. De belaste verkrijging dient als volgt te worden vastgesteld:

Waarde van de aandelen: € 386.000

Beleggingsvermogen: € 191.256 -/-

Ondernemingsvermogen: € 194.744

Kwalificerend ondernemingsvermogen: € 204.481

Kwalificerend beleggingsvermogen: € 181.519

Waarde van de aandelen: € 386.000

Voorwaardelijke vrijstelling art. 35b € 198.850 -/-

Algemene vrijstelling art. 33 onder 7 € 2.057 -/-

Belastinglatentie art. 20 lid 5 en 6 € 0 -/-

Belaste verkrijging € 185.093

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.236 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belaste verkrijging van € 185.093 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besteden besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.236;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2017.

chter

Rechtsmiddel