Home

Rechtbank Gelderland, 16-09-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5797, AWB-14_2368

Rechtbank Gelderland, 16-09-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:5797, AWB-14_2368

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
16 september 2014
Datum publicatie
29 oktober 2014
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2014:5797
Zaaknummer
AWB-14_2368

Inhoudsindicatie

Beroep tegen hoogte proceskostenvergoeding. Verweerder heeft € 235 in plaats van € 243 toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een kennelijke en kenbare fout. In de omstandigheden van het geval (zie uitspraak) ziet de rechtbank aanleiding het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding voor het beroep af te wijzen.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummer: AWB 14/2368

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),

en

Procesverloop

Bij schrijven van 2 april 2014 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 maart 2014, voor zover het de proceskostenvergoeding in bezwaar betreft. Nadien heeft verweerder bij verweerschrift van 28 juli 2014 te kennen gegeven dat hij aan het beroep tegemoetgekomen is.

Naar aanleiding daarvan heeft verzoeker bij schrijven van 12 augustus 2014 het beroep ingetrokken. Daarbij is verzocht verweerder in de proceskosten in beroep te veroordelen.

Vervolgens heeft de rechtbank bij schrijven van 12 augustus 2014 verweerder in de gelegenheid gesteld op dit verzoek te reageren. Van deze gelegenheid heeft verweerder bij brief van 29 augustus 2014 gebruikgemaakt.

Overwegingen

1.

In geschil is of er aanleiding bestaat verweerder in de proceskosten van verzoeker ter zake van het beroep te veroordelen. Partijen hebben toestemming verleend voor het doen van uitspraak zonder mondelinge behandeling.

2.

Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, voor zover hier van belang, de bestuursrechter bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken.

3.

Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten veroordelen.

4.

De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen grond is voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Verweerder is bij uitspraak op bezwaar inhoudelijk aan het bezwaar van verzoeker tegemoetgekomen en heeft daarbij een proceskostenvergoeding toegekend. Daarbij is uitgegaan van een bedrag van € 235. Dit bedrag is onderbouwd met verwijzing naar het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) en is gebaseerd op 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, waaraan een waarde van € 235 is toegekend.

5.

Verweerder heeft aangevoerd dat abusievelijk het bedrag is toegekend dat tot 1 januari 2014 gold op grond van het Besluit en heeft na ontvangst van het beroepschrift alsnog € 8 nabetaald, zodat het totaalbedrag (€ 243) overeenkomt met de vergoeding voor één punt op basis van de bedragen per 1 januari 2014. De rechtbank is van oordeel dat het verzoeker kenbaar kon zijn dat verweerder niet beoogd heeft verzoeker minder te doen toekomen dan waarop hij op grond van het Besluit recht had, nu uitdrukkelijk is overwogen dat de kosten in overeenstemming met het Besluit zijn berekend. Er is aldus sprake geweest van een kennelijke en kenbare fout. Verzoeker heeft niet betwist dat hij niet eerst contact heeft gezocht met verweerder om dit in overleg op te lossen, terwijl evenmin gronden zijn aangevoerd waarom dit niet mogelijk zou zijn geweest. Naar de rechtbank uit de stukken afleidt is het aanvullende bedrag van € 8 zelfs voldaan voordat de beroepstermijn was verstreken. In al deze omstandigheden in samenhang bezien ziet de rechtbank aanleiding het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding af te wijzen. Er is in deze omstandigheden immers geen sprake van kosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken.

6.

Op grond van het vorenstaande dient het verzoek om proceskostenveroordeling te worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van K. Smalburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 september 2014

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel