Home

Rechtbank Gelderland, 05-07-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3587, AWB - 13 _ 7536

Rechtbank Gelderland, 05-07-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3587, AWB - 13 _ 7536

Gegevens

Instantie
Rechtbank Gelderland
Datum uitspraak
5 juli 2016
Datum publicatie
5 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2016:3587
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7536

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Navorderingsaanslagen. Beroep voldoende gemotiveerd? Vermogensvergelijking met laag dan wel negatief netto privé. Vereiste aangifte. Vergrijpboetes

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem

Belastingrecht

zaaknummers: AWB 13/7536, AWB 13/7540, AWB 13/7542 en AWB 15/2195

in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

Procesverloop

Verweerder heeft ten name van eiser de volgende belastingaanslagen en beschikkingen, met dagtekening 8 december 2012, vastgesteld:

-

voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.77) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.921. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 2.081 opgelegd en een bedrag van € 780 aan heffingsrente in rekening gebracht;

-

voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.87) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.151. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 2.129 opgelegd en een bedrag van € 545 aan heffingsrente in rekening gebracht;

-

voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.96) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.800. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 2.027 opgelegd en een bedrag van € 365 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft ten name van eiser met dagtekening 5 december 2013 een aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 vastgesteld (aanslagnummer [000] .H.06), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.254. Tevens is bij beschikking een bedrag van € 2.644 aan heffingsrente in rekening gebracht.

IB/PVV 2007 tot en met 2009

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 oktober 2013 de belastingaanslagen,

de boetebeschikkingen over de jaren 2007, 2008 en 2009 en de beschikkingen heffingsrente verminderd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 26 november 2013, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Op 18 juni 2014 heeft de gemachtigde van eiser het verzoek gedaan aan de rechtbank om verweerder te gelasten de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen wat betreft de bankafschriften waarover verweerder beschikt. De rechtbank heeft verweerder verzocht deze over te leggen. Op 24 juni 2014 heeft de gemachtigde van eiser gevraagd om uitstel van de zitting van 26 juni 2014 omdat zij de bankafschriften nog niet heeft ontvangen van verweerder. De rechtbank heeft dit uitstelverzoek gehonoreerd.

De gemachtigde van eiser heeft op 12 november 2014 gevraagd om uitstel van de zitting van 14 november 2014 omdat eiser niet in staat was de zitting bij te wonen door een auto‑ongeval. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd.

De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 24 december 2014 wegens verhindering van eiser gevraagd om de zitting te verplaatsen van de middag naar de ochtend van 22 januari 2015. De rechtbank heeft de zitting naar de ochtend verplaatst.

Eisers gemachtigde heeft bij brief van 21 januari 2015 verzocht om uitstel van de zitting wegens gezondheidsproblemen van eiser. De rechtbank heeft dit één dag voor de zitting ingediende uitstelverzoek afgewezen. Uit dit uitstelverzoek is de rechtbank niet gebleken dat de lichamelijke problemen van eiser in de weg hebben gestaan aan een goede voorbereiding van de zitting. De door eisers gemachtigde overgelegde verwijsbrief van de huisarts geeft weliswaar blijk van lichamelijke klachten bij eiser, maar niet dat deze dusdanig zijn dat eiser daardoor niet in staat is de mondelinge behandeling bij te wonen of niet in staat is geweest met zijn gemachtigde de zaak goed voor te bereiden. Daarnaast is van belang dat de omvangrijke hoeveelheid door verweerder overgelegde stukken waarnaar de gemachtigde van eiser verwijst (de overgelegde bankafschriften) reeds in juni en augustus 2014 aan eiser en zijn gemachtigde ter beschikking zijn gesteld en de rechtbank bij brief van 11 september 2014 de gelegenheid heeft geboden daarop te reageren. Gelet hierop heeft de rechtbank geconcludeerd dat eiser ook voor het auto-ongeval van eind oktober 2014 voldoende gelegenheid heeft gehad om de zaak voor te bereiden. Van uitzonderlijke omstandigheden die uitstel rechtvaardigen zoals bedoeld in artikel 16 van het Procesreglement bestuursrecht is niet gebleken.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2015. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , [A] en [B] . Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank.

IB/PVV 2010

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2015 de belastingaanslag over het jaar 2010 en de beschikking heffingsrente verminderd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 19 april 2015, ontvangen door de rechtbank op 21 april 2015, beroep ingesteld. In deze brief heeft eiser de rechtbank verzocht om het beroep gezamenlijk met de beroepen betreffende de jaren 2007 tot en met 2009 te behandelen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Vervolg procesverloop

De rechtbank heeft het onderzoek voor de jaren 2007 tot en met 2009 heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld inzicht te geven in de stukken die hij volgens zijn brief van 26 augustus 2014 aan eiser heeft overhandigd en deze stukken alsnog aan de rechtbank te doen toekomen.

De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 19 april 2015 gevraagd om toezending van de stukken behorende bij de brief van verweerder van 24 juni 2014 alsmede een afschrift van de brief van verweerder van 27 augustus 2014.

Eisers gemachtigde heeft bij brieven van 8 mei 2015, 30 juni 2015, 31 augustus 2015 en 15 oktober 2015 verzocht om uitstel van de zitting wegens overleg met verweerder over de onderhavige (navorderings)aanslagen voor de jaren 2007 tot en met 2010.

De rechtbank heeft steeds uitstel verleend (tot respectievelijk 1 juli 2015, 1 september 2015, 15 oktober 2015 en 1 januari 2016) en steeds verzocht om aanvulling van de beroepsgronden indien met verweerder geen compromis zou worden bereikt.

Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 7 december 2015 medegedeeld dat het overleg niet tot een compromissoire oplossing heeft geleid.

Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend, die door tussenkomst van de rechtbank in kopie aan verweerder zijn verstrekt.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [B] . Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Partijen hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota’s behorende bijlagen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is sinds de oprichting op 7 maart 2006 voorzitter van de Stichting [C] (hierna: de Stichting). De Stichting heeft als doel het leveren van een bijdrage aan de verbetering van de participatie, emancipatie, integratie en interculturalisatie van de gemeenschappen in Nederland. Zij wil haar doelstelling realiseren door het organiseren van evenementen op het gebied van muziek, dans en kleinkunst. Zij organiseert jaarlijks het Nederlands kampioenschap Turks volksdansen in [Z] . Eiser vervult een leidende rol binnen de stichting. Hij treedt naar buiten op als woordvoerder, sluit namens de stichting overeenkomsten af, heeft de beschikkingsmacht over de bankrekeningen van de stichting en doet daarvan betalingen.

2. Over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 heeft eiser de volgende inkomens uit werk en woning aangegeven:

2007

2008

2009

2010

loon uit dienstbetrekking

€ 29.211

€ 21.820

€ 18.822

€ 16.638

UWV-uitkering

€ 6.420

€ 10.145

€ 9.151

inkomsten uit eigen woning

- € 4.300

- € 12.688

aftrekbare giften

- € 1.241

- € 2.267

- € 985

inkomen uit werk en woning

€ 24.921

€ 15.051

€ 26.700

€ 24.804

3. In oktober 2011 is verweerder een boekenonderzoek gestart bij de Stichting. Tevens is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV van eiser en zijn echtgenote [D] over de jaren 2007 tot en met 2011 onderzocht.

4. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een controlerapport van 9 juli 2013. Hierin is – kort samengevat – vastgesteld dat de Stichting niet aan haar administratieve verplichtingen heeft voldaan.

5. Ten aanzien van de belastingaanslagen IB/PVV van eiser vermeldt het controlerapport het volgende:

“De beperkte administratie van de Stichting laat vele gebreken zien. Het is voor mij niet mogelijk binnen een redelijk tijdsbestek ontvangsten en uitgaven te controleren. De heer [X] heeft bewust gelden onttrokken uit de Stichting. Ik kwalificeer deze inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden niet zijnde loon uit dienstbetrekking of winst uit onderneming. Dit is mede gebaseerd op de over de jaren 2007 tot en met 2011 gemaakte vermogensvergelijking.”

6. In de vermogensvergelijking is zoals genoemd onder 5. hiervoor, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen (in € ):

2007

2008

2009

2010

Beginvermogen

77.523

48.063

59.477

51.187

Bij: Looninkomsten, diverse ontvangsten

81.035

91.536

101.604

88.222

Bij: Overboekingen stichting

5.599

16.866

3.750

9.117

Theoretisch eindvermogen

164.157

156.465

164.831

148.526

Af: Werkelijk eindvermogen

48.063

59.477

51.187

48.920

Bruto privé

116.094

96.988

113.644

99.606

Af: Benoemde privé uitgaven

85.790

94.181

113.385

124.794

Onbenoemde privé uitgaven (netto privé)

30.304

2.807

259

- 25.188

7. Uit de bankrekeningen van de Stichting en eiser volgt dat in de jaren 2007, 2008, 2009 en 2010 bedragen van respectievelijk € 5.599, € 16.816, € 3.750 en € 9.117 zijn overgeboekt van de bankrekening van de Stichting naar de bankrekening van eiser. Deze bedragen zijn in de hiervoor opgenomen vermogensvergelijking verwerkt.

8. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn de belastingaanslagen als volgt gecorrigeerd.

2007

2008

2009

2010

correcties door middel van

navordering

navordering

aanslag

aanslag

verzamelinkomen in aangifte/aanslag

€ 24.921

€ 15.051

€ 26.700

€ 24.804

extra verzamelinkomen

€ 10.000

€ 10.000

€ 10.000

€ 73.423

wijziging drempel giften

€ 100

€ 100

€ 734

verzamelinkomen na correcties

€ 34.921

€ 25.151

€ 36.800

€ 98.006

vergrijpboete (50%)

€ 2.081

€ 2.129

€ 2.027

9. Verweerder heeft in de bezwaarfase bij brief van 1 juli 2013 kenbaar gemaakt dat de extra inkomsten uit werk en woning worden verminderd (zie hierna onder 10.) en tevens dat het boetepercentage wordt gehalveerd naar 25%. In deze brief is - voor zover thans van belang - het volgende vermeld:

“U heeft in ons gesprek van 29 mei 2013 opgemerkt dat de geldstromen tussen Stichting en uw privévermogen bijna niet te volgen zijn. Op basis van de door u ingediende aangiften inkomstenbelasting en de bij banken opgevraagde bankafschriften heb ik een vermogensvergelijking gemaakt. Voor de jaren 2008 en 2009 heb ik een netto privé berekend van respectievelijk € 2.807 en € 259. Dit bedrag is naar maatschappelijke opvattingen te laag. Verder kan worden opgemerkt dat vanuit de Stichting [C] bedragen zijn overgeboekt naar uw privérekening(en). In het jaar 2008 is dit bijvoorbeeld een bedrag van € 16.816. Door het ontbreken van administratie en bijbehorende administratieve bescheiden is niet te beoordelen of deze bedragen zijn doorbetaald aan derden of dat deze bedragen aan u in privé zijn toegekomen. Ondanks het feit dat niet de vereiste aangifte is gedaan en dat niet is voldaan aan de administratieve verplichtingen bij de Stichting [C] zoals onder andere genoemd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn de eerder vastgestelde (navorderings)aanslagen toch in redelijkheid verminderd. Deze vermindering is gebaseerd op de op 29 mei 2013 gehouden bespreking en de overgelegde stukken.”

10. Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 18 oktober 2013 zijn de extra inkomsten van € 10.000 over de jaren 2007, 2008 en 2009 verminderd naar € 5.000 (2007) en € 7.500 (2008 en 2009). Door een omissie bedraagt de vermindering over 2008 uiteindelijk € 5.000. De vergrijpboete over 2007 is vervallen en de boetes over 2008 en 2009 zijn verlaagd tot respectievelijk € 473 en € 1.502.

11. Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2015 is het verzamelinkomen over het jaar 2010 vastgesteld op € 62.340, bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning € 55.588 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 6.752.

12. In de beroepsfase heeft verweerder geconstateerd dat de correctie ter zake het inkomen uit werk en woning over 2007 (€ 5.000) niet in stand had mogen blijven. Verweerder heeft daarom de navorderingsaanslag over 2007 op 4 april 2014 alsnog vernietigd. Verweerder heeft tijdens het tweede onderzoek ter zitting medegedeeld dat de navorderingsaanslag over 2007 vanwege procesmatige redenen nog niet was vernietigd. Verweerder heeft aangegeven dat er desondanks van mag worden uitgegaan dat deze navorderingsaanslag over 2007 is vernietigd.

13. Verweerder heeft in de beroepsfase ook opgemerkt dat de vergrijpboete over 2009 niet juist is berekend. De vergrijpboete is ambtshalve verminderd naar een bedrag van € 262.

Geschil

14. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

- is het beroep met betrekking tot de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2010 voldoende gemotiveerd?

- kan over het jaar 2008 worden nagevorderd?

- zijn de in geschil zijnde aanslagen over de jaren 2008, 2009 en 2010 tot de juiste bedragen opgelegd?

- zijn de vergrijpboetes terecht opgelegd?

Beoordeling van het geschil

Motivering beroepschrift IB/PVV 2010

15. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met hetgeen zij in het beroepschrift betreffende IB/PVV 2010 heeft gesteld, haar beroep voldoende heeft gemotiveerd zoals is bepaald in artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het beroep weliswaar summier is gemotiveerd, maar dit niet onvoldoende is, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2007, nr. 43328, ECLI:NL:HR:2007:BB4749. Gemachtigde van eiser heeft verzocht om de beroepsgronden later aan te vullen. De rechtbank heeft gemachtigde daarvoor in de gelegenheid gesteld, maar hiervan is geen gebruik gemaakt. Dit doet echter niet af aan het feit dat het beroep voldoende is gemotiveerd.

Standpunt verweerder in beroep

16. Verweerder heeft in de beroepsfase de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 alsnog vernietigd en de boete over 2009 verminderd, zie onder 12. en 13. hiervoor vermeld. De rechtbank zal in de beslissing neerleggen dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 dient te worden vernietigd. De beroepen zijn derhalve in zoverre gegrond.

Navorderingsaanslag 2008 – nieuw feit

17. Eiser heeft ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 aangevoerd dat niet kan worden nagevorderd. Verweerder heeft zich zowel op het standpunt gesteld dat eiser te kwader trouw is geweest en dat verweerder daarom bevoegd is de navorderingsaanslag over dit belastingjaar op te leggen alsook het standpunt ingenomen dat sprake is van een nieuw feit omdat de redenen voor de navordering pas duidelijk zijn geworden bij het instellen van het boekenonderzoek. Hieruit volgt volgens verweerder dat eiser te weinig inkomsten heeft aangegeven.

18. De rechtbank stelt vast dat de aanslag IB/PVV 2008 op 10 augustus 2010 is opgelegd, dat verweerder op 10 oktober 2011 het boekenonderzoek heeft ingesteld bij de Stichting en naar aanleiding van dat boekenonderzoek redenen heeft gezien om de aanvaardbaarheid van de aangiften van eiser en zijn echtgenote te onderzoeken. Aangezien is gesteld noch gebleken dat verweerder aanleiding had om op een eerder moment (vóór het boekenonderzoek bij de Stichting) te twijfelen aan de juistheid van de aangiften van eiser, is de uitkomst van het boekenonderzoek een nieuw feit in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). De vraag of eiser bij het doen van aangifte te kwader trouw is geweest, behoeft daarom geen beantwoording.

Resultaat uit overige werkzaamheden

19. Het standpunt van verweerder komt erop neer dat eiser zich onrechtmatig aan de Stichting toebehorende gelden heeft toegeëigend, welke gelden eiser als voorzitter onder zich had. Uit vaste jurisprudentie volgt dat door verduistering verkregen gelden moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van artikel 3.91 van de Wet IB 2001 (tot 1 januari 2001 aangeduid als andere inkomsten uit arbeid; zie Hoge Raad 24 juni 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5026).

20. Met betrekking tot de vraag of eiser inkomsten zijnde resultaat uit overige werkzaamheden heeft genoten in de jaren 2008, 2009 en 2010, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder de gemaakte correcties ten aanzien van de gestelde onttrekkingen aan de Stichting aannemelijk heeft gemaakt. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt daarbij mee dat de bewijslast van de feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat sprake is van een belastbaar voordeel op verweerder rust.

21. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat er overboekingen hebben plaatsgevonden van de rekening van de Stichting naar de rekening van eiser en dat uit de bankafschriften van de Stichting volgt dat er contant geld is gepind in diverse casino’s in de nachtelijke uren. De verklaring van eiser dat hij op die momenten niet de mogelijkheid had om op een andere plaats contant geld te pinnen werpt, gelet op de plaats en tijdstippen waarop is gepind, naar het oordeel van de rechtbank geen ander licht op het doel van de opnames ten behoeve van eiser in privé. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de opnames in de casino’s in de boekhouding van de Stichting zijn verwerkt als schuld van eiser aan de Stichting. Daarom heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de opnames schuldig zijn gebleven. Ten aanzien van de overboekingen heeft te gelden dat hieraan geen primaire bescheiden ten grondslag liggen waaruit volgt dat deze bedragen dienen te worden doorbetaald aan derden of dat deze bedragen zijn schuldig gebleven aan de Stichting.

22. Verweerder heeft blijkens de vermogensvergelijking ook geconstateerd dat eiser een zeer laag dan wel negatief netto privé heeft als de overboekingen en opnames van de rekening van de Stichting niet in aanmerking worden genomen in het eigen vermogen van eiser. Daartoe heeft verweerder opgemerkt:

“Uit de bankafschriften blijkt dat eiser vanuit Stichting [C] in het jaar 2008 en 2009 respectievelijk een bedrag van totaal € 16.866 en € 3.750 over heeft geboekt naar de privé bankrekeningen. Eiser heeft tijdens het boekenonderzoek verklaard dat hij deze overboekingen heeft verricht om betalingen voor Stichting [C] te kunnen doen aan derden. Indien men deze verklaring in de vermogensvergelijking verwerkt, dan wordt het netto privé over de jaren 2008 en 2009 respectievelijk € 14.059 negatief en € 3.491 negatief.”

23. Eiser heeft aangevoerd dat geen sprake is van een laag netto privé omdat hij geld heeft geleend van de Stichting. Daartoe heeft hij geldleningsovereenkomsten overgelegd aan de rechtbank die zijn opgesteld in de jaren 2010, 2011 en 2012. Uit de benaming van de overeenkomsten volgt dat het gaat om geldleningen voor de Stichting. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat de geldleningsovereenkomsten geen inkomsten voor eiser opleveren, maar voor de Stichting. Deze geldleningsovereenkomsten hebben bovendien geen betrekking op de jaren 2008 en 2009. Indien voor het jaar 2010 rekening zou worden gehouden met de verklaring van eiser dat hij de ontvangen gelden heeft doorbetaald aan derden zou het netto privé nog lager zijn dan verweerder nu heeft aangenomen.

24. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser als voorzitter de beschikkingsmacht heeft over de bankrekeningen van de Stichting en ten gunste van zichzelf bedragen heeft onttrokken aan het vermogen van de Stichting. Daarbij heeft de rechtbank naast de opnames bij verschillende casino’s tevens acht geslagen op de overboekingen van de rekening van de Stichting naar de rekening van eiser (bijvoorbeeld de reiskosten van € 761,13 die op 7 juli 2008 zijn overgemaakt naar de rekening van eiser) en de omstandigheid dat eiser geen plausibele verklaring heeft gegeven waarom zonder die overboekingen en opnames geen sprake is van een negatief netto privé. Verweerder heeft wegens het ontbreken van een (deugdelijke) administratie met de vermogensvergelijking en de daaraan ten grondslag liggende gegevens aannemelijk gemaakt dat eiser ten minste de door verweerder gecorrigeerde bedragen aan het vermogen van de Stichting heeft onttrokken. Hetgeen eiser bij brief van 24 juni 2014 heeft aangevoerd over enkele (volgens eiser te hoge) bedragen aan de uitgavenkant in de vermogensvergelijking, is van onvoldoende gewicht om tot een andersluidend oordeel te komen. Het overzicht van eiser van de bij- en afschrijvingen van bankrekeningen over het jaar 2010 dat is overgelegd bij brief van 29 februari 2016 is onvoldoende controleerbaar om anders te oordelen.

25. Hetgeen eiser hier overigens nog tegen heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiser heeft enerzijds slechts stellingen betrokken, maar deze stellingen niet nader met (schriftelijke) bescheiden onderbouwd. Anderzijds leiden de door hem betrokken stellingen tot een nog lager netto privé en kunnen hem om die reden niet baten.

Omkering bewijslast

26. Verweerders standpunt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat op grond daarvan de bewijslast moet worden omgekeerd, behoeft geen behandeling. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder reeds op grond van de gebruikelijke regels van de verdeling van de bewijslast aannemelijk heeft gemaakt dat de (navorderings)aanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.

Boetes

27. Verweerder heeft ten aanzien van de niet aangegeven inkomsten vergrijpboetes opgelegd op grond van artikel 67d (ter zake van de aanslag 2009) en 67e (ter zake van de navorderingsaanslag 2008) van de AWR en de paragrafen 25, 26 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. De vergrijpboetes bedragen 25 percent.

28. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de boetes zijn opgelegd omdat eiser opzettelijk te weinig inkomsten heeft aangegeven. Daarvan is alleen sprake - en verweerder heeft op dit punt de bewijslast - indien in rechte komt vast te staan dat eiser ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat als gevolg van een met de wettelijke bepalingen strijdige handeling zijnerzijds te weinig belasting zou worden geheven. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser een leidende positie inneemt in de Stichting en dat hij in de periode oktober 2011 tot juli 2013 niet of nauwelijks medewerking heeft verleend aan het verstrekken van informatie.

29. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder geslaagd in het bewijs dat in dit geval sprake is van opzet. Uit de gedingstukken is de rechtbank gebleken dat eiser in de jaren 2008, 2009 en 2010 zelfstandig - zonder tussenkomst van een derde - aangifte heeft gedaan. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de aannemelijkheid van de onttrekkingen aan het vermogen van de Stichting, heeft eiser door genoemde bedragen niet in zijn aangiften te verantwoorden bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Daarnaast acht de rechtbank de opgelegde boetes passend en geboden.

30. De rechtbank dient voorts ambtshalve te toetsen of de boetes dienen te worden verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. In beginsel is van een dergelijke overschrijding sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de boetes aan eiser zijn aangekondigd, te weten 1 juli 2013, uitspraak heeft gedaan. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding de redelijke termijn te verlengen tot het moment waarop zij uitspraak doet gelet op de invloed van eiser op het procesverloop zoals hiervoor opgenomen (vergelijk Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Gelet hierop is de redelijke termijn niet overschreden.

31. De beroepen dienen, gelet op hetgeen is overwogen onder 16., gegrond te worden verklaard voor de jaren 2007 en 2009. De beroepen voor de jaren 2008 en 2010 zijn ongegrond.

Proceskosten

32. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ter zake twee samenhangende zaken vastgesteld op € 1.484 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 246 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond voor wat betreft de jaren 2007 en 2009;

- verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft de jaren 2008 en 2010;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de jaren 2007 en 2009;

- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2007;

- vermindert de vergrijpboete over 2009 tot € 262;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.484;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.J.C. Pieterse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 juli 2016

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.