Home

Rechtbank Middelburg, 08-11-2011, BU5576, 11/3297

Rechtbank Middelburg, 08-11-2011, BU5576, 11/3297

Gegevens

Instantie
Rechtbank Middelburg
Datum uitspraak
8 november 2011
Datum publicatie
24 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBMID:2011:BU5576
Zaaknummer
11/3297

Inhoudsindicatie

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank kent een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn van de behandeling van het bezwaar tegen de WOZ-beschikking. De overschrijding die is veroorzaakt door eerdere terugwijzing van de zaak naar de heffingsambtenaar komt voor rekening van de heffingsambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/3297

Uitspraakdatum: 8 november 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Reimerswaal,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de heffingsambtenaar van 16 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de woning] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2009.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2011 te Middelburg. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken met procedurenummers 11/3296 en 11/3297. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde

[gemachtigde], verbonden aan [administratiekantoor] te [woonplaats], alsmede namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

-veroordeelt de heffingsambtenaar om een vergoeding van € 500 aan belanghebbende te betalen.

2.Gronden

2.1.1.Belanghebbende is gebruiker en eigenaar van de woning. Het is een eindwoning uit 1920 met twee dakkapellen, tuin en ondergrond te [woonplaats]. De inhoud van de woning is volgens opgave van de heffingsambtenaar ongeveer 360 m³. De oppervlakte van het perceel is volgens opgave van de heffingsambtenaar ongeveer 109 m².

2.1.2.Bij beschikking is de waarde van de woning per toestandsdatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 156.000 per waardepeildatum 1 januari 2008 (hierna: de waardepeildatum). De beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2009 tot 1 januari 2010. Daarbij is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen bekendgemaakt.

2.1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 4 april 2009, bij de heffingsambtenaar ingekomen op 7 april 2009, bezwaar aangetekend tegen de vastgestelde waarde. Bij brief van 26 oktober 2009 heeft belanghebbende zijn bezwaar nader gemotiveerd.

2.1.4.Op 18 december 2009 heeft de heffingsambtenaar op het bezwaar beslist. In de uitspraken op bezwaar heeft hij de waarde verminderd tot € 143.000 en de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd.

2.1.5.Bij brief van 25 januari 2010 heeft belanghebbende pro-forma beroep aangetekend. Belanghebbende heeft dit beroep op 9 februari 2010 nader gemotiveerd. Het beroep staat bij de rechtbank geregistreerd onder het procedurenummer 10/61.

2.1.6.De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 januari 2011 beslist dat de zaak teruggewezen moest worden naar de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij het noodzakelijk acht dat de woning, gelet op de grieven van belanghebbende in bezwaar en beroep met betrekking tot de staat van onderhoud, inpandig dient te worden opgenomen.

2.1.7.Op 8 april 2011 is de woning door de heffingsambtenaar inpandig opgenomen.

2.1.8.Bij uitspraken op bezwaar van 16 mei 2011 is de waarde gezien de kwaliteit en het onderhoud van de woning verminderd tot € 115.000 en is de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd.

2.1.9.Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op 20 juni 2011 pro-forma beroep aangetekend. Dit beroep is nader gemotiveerd op 19 juli 2011.

2.2.In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Tevens is de toestandsdatum in geschil. Belanghebbende bepleit een waarde van € 109.160 per toestandsdatum 1 januari 2008. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een materiële en immateriële schadevergoeding wegens spanning en frustratie gelet op de duur van de procedure.

Toestandsdatum

2.3.1.Belanghebbende beklaagt zich er over dat de toestandsdatum op 1 januari 2009 is gesteld. Volgens belanghebbende is de toestandsdatum 1 januari 2008. Niet in geschil is dat de woning op 1 januari 2008 een perceelsgrootte van 105 m² had. Blijkens de gegevens uit het kadaster is belanghebbende op 11 december 2008 eigenaar geworden van 4 aangrenzende m² en is de perceelsgrootte daardoor vermeerderd tot 109 m². De heffingsambtenaar heeft dan terecht de toestandsdatum van 1 januari 2009 gehanteerd en een perceelsoppervlakte van 109 m². Belanghebbende betwist dit, omdat het Kadaster pas op 16 januari 2009 de nieuwe perceelsgrens heeft bepaald en belanghebbende tot dat moment nog niet het genot had van dit stukje grond.

2.3.2.In zijn arrest van 17 december 1980, nr. 20185, BNB 1981/25 heeft de Hoge Raad bepaald dat met degene die het zakelijk genot heeft, bedoeld wordt degene die eigenaar of krachtens een ander zakelijk recht het genotsrecht heeft van de onroerende zaak, onverschillig of hij de zaak zelf gebruikt, dan wel het gebruik – anders dan door vestiging van een beperkt recht – aan een ander heeft afgestaan. Nu belanghebbende op 1 januari 2009 eigenaar was van 109 m² grond, is het dus niet relevant of hij daar ook het genot van had. Het gelijk is op dit punt aan de heffingsambtenaar.

Waarde van de woning

2.4.De waarde voor de Wet WOZ is de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de door die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

2.5.De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op basis van de verkoopcijfers van vier objecten die rond de waardepeildatum zijn gerealiseerd. Dit betreft de objecten [object A], [object B], [object C] en [object D].

2.6.De heffingsambtenaar heeft de inhoud van 360 m³ berekend op basis van bouwtekeningen. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar een waarde van in totaal € 5.000 toegekend voor twee dakkapellen. Belanghebbende betwist dit en stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inhoud 360 m³ is exclusief de inhoud van de twee dakkapellen, omdat de woning beschikt over een Franse kap.

2.7.De heffingsambtenaar heeft ter zitting gesteld dat de inhoud nogmaals is nagerekend op 360 m³, exclusief de inhoud van de dakkapellen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring, zodat terecht is uitgegaan van een inhoud van 360 m³ exclusief de inhoud van de dakkapellen. Belanghebbende heeft geen andere berekening overgelegd.

2.8.Van de door de heffingsambtenaar ter vergelijking opgevoerde objecten acht de rechtbank de drie objecten [objecten B/C/D] het best vergelijkbaar, omdat zij over een soortgelijk dak en soortgelijk dakkapel beschikken als de woning van belanghebbende. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar erkend dat bij het object [object A] abusievelijk geen dakkapel is vermeld.

2.9.Met hetgeen de heffingsambtenaar in het geding heeft gebracht, heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de woning op de waardepeildatum met toestandsdatum 1 januari 2009 een waarde in het economische verkeer had van € 115.000.

2.10.Belanghebbende heeft zich er verder nog over beklaagd dat de heffingsambtenaar bij het doen van in 2.1.8 genoemde uitspraken op bezwaar niet heeft voldaan aan het door de rechtbank gestelde in haar uitspraak van 27 januari 2011. De rechtbank deelt deze opvatting niet, nu de taxateur de woning inpandig heeft bezocht, de waarde in bezwaar is verlaagd wegens de kwaliteit en de staat van onderhoud en de inhoud van de woning wederom heeft nagerekend. Dat de heffingsambtenaar niet aan alle grieven van belanghebbende is tegemoet gekomen, betekent niet dat hij niet aan het gestelde in de uitspraak van 27 januari 2011 heeft voldaan.

2.11.Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

Schadevergoeding en proceskosten

2.12.1.Met betrekking tot belanghebbendes verzoek om toekenning van een materiële en immateriële schadevergoeding wegens spanning en frustraties overweegt de rechtbank als volgt.

2.12.2.In het arrest 10 juni 2011, 09/05112, LJN BO5080 heeft de Hoge Raad beslist dat in belastingzaken, waar artikel 6 EVRM niet van toepassing is, een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn kan worden toegekend, ook indien het beroep tegen de aanslag of beschikking ongegrond is verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld en dat artikel 8:73 van de Awb in die gevallen van overeenkomstige toepassing is. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, LJN AO9006, BNB 2005/337. De in aanmerking te nemen termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.

2.12.3.In het arrest van 22 april 2005 heeft de Hoge Raad beslist dat een redelijke termijn in beginsel twee jaar is (voor bezwaar- en beroepsfase) tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijkheid van de duur van berechting van een zaak is voorts afhankelijk van onder meer de volgende omstandigheden:

a. de ingewikkeldheid van de zaak; daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de aard en omvang van de fiscale problematiek en de omvang van het verrichte onderzoek;

b. de invloed van de belanghebbende op het procesverloop; daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend het doen van verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.

c. de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan is behandeld; daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid in het nemen van besluiten nadat de redelijke termijn een aanvang heeft genomen;

d. de wijze waarop de zaak door de rechter is behandeld; daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die is betracht bij de controle op de voortgang van het schriftelijk debat tussen partijen, bij de appointering en afhandeling van het onderzoek ter zitting, en in de fase tussen de laatste partijhandeling en de uitspraak.

2.12.4.Vaststaat dat de heffingsambtenaar het (summier gemotiveerde) bezwaarschrift op 7 april 2009 heeft ontvangen. Begin oktober 2009 heeft de heffingsambtenaar om nadere motivering verzocht; belanghebbende heeft op 26 oktober 2009 de motivering ingezonden. De heffingsambtenaar heeft op 18 december 2009 uitspraak gedaan op bezwaar. Belanghebbende heeft daartoe op 25 januari 2010 pro-forma beroep aangetekend. Dit beroepschrift is op 9 februari 2010 nader gemotiveerd. De rechtbank heeft op 27 januari 2011 uitspraak gedaan en de zaak teruggewezen naar de inspecteur. Op 16 mei 2011 heeft de heffingsambtenaar wederom uitspraak op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft hiertegen op 20 juni 2011 pro-forma beroep aangetekend. Dit beroepschrift is op 19 juli 2011 nader gemotiveerd. De uitspraakdatum van deze uitspraak luidt 8 november 2011.

2.12.5.Sedert de ontvangst van het gemotiveerde bezwaarschrift op 7 april 2009, zijn ten tijde van de onderhavige uitspraak twee jaar en ongeveer zeven maanden verstreken. Daarvan is ruim één maand vertraging veroorzaakt door aan belanghebbende verleend uitstel voor motivering van de beroepschriften. De rechtbank acht het tijdsverloop voor het overige niet veroorzaakt door het procesgedrag van belanghebbende.

2.12.6.In de situatie waarin een vernietiging van een besluit op bezwaar leidt tot een hernieuwde behandeling van het bezwaar en - eventueel - een hernieuwde behandeling door de rechtbank, dient het daardoor ontstane tijdsverloop in beginsel volledig aan het bestuursorgaan te worden toegerekend (Raad van State 7 april 2010 nr. 200806952/1/R1, LJN BM0231). Van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase is dan geen sprake (geweest), aangezien de eerste behandeling door de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift tot de uitspraak op 27 januari 2011 ongeveer een jaar heeft geduurd en de totale behandeling tot die uitspraak binnen twee jaar is geschied. Het tijdsverloop daarna wordt aan de heffingsambtenaar toegerekend, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de tweede behandeling vanaf de ontvangst van het beroepschrift tot de datum van deze uitspraak slechts vijf maanden heeft geduurd.

2.12.7.Op basis van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden met zes maanden en dat deze overschrijding voor rekening van de heffingsambtenaar dienen te komen. De rechtbank zal, uitgaande van een tarief van € 500 per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, de heffingsambtenaar veroordelen tot betaling van € 500 als vergoeding voor geleden immateriële schade.

2.12.8.Belanghebbende heeft daarnaast verzocht om toekenning van een materiële schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. Belanghebbende heeft dit verzoek op geen enkele wijze nader onderbouwd. Nu het de rechtbank niet is gebleken dat belanghebbende enige materiële schade door toedoen van de heffingsambtenaar heeft geleden, wijst de rechtbank dit verzoek af.

2.13.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 8 november 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 november 2011.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch behandelt het hoger beroep namens het gerechtshof te ’s-Gravenhage.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.